Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1832/GM, 25 november 2004, beroep
Uitspraakdatum:25-11-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/1832/GM

betreft: [klager] datum: 25 november 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Midden Holland, locatie Haarlem,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 23 juli 2004 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 oktober 2004, gehouden in de p.i. Vught te Vught, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.W. Heemskerk.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie Haarlem heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek d.d. 27 juni 2004 om bemiddeling aan de medisch adviseur, betreft onjuiste behandeling van klachten over nek- en schouderpijn.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft - zakelijk weeregegeven - het volgende aangevoerd.
In het bemiddelingsverzoek van 27 juni 2004 heeft klager aangegeven dat zijn schouder en nek niet goed functioneren. Hij kan door ernstige pijnklachten niet langer dan een uur tot anderhalf uur slapen. De dokter heeft pillen en eeninjectie gegeven, maar die hebben maar kort geholpen.
In het beroepschrift van 29 juli 2004, aangevuld bij brief van 3 augustus 2004 en ter zitting, is verduidelijkt dat klager schouderklachten heeft gekregen in het tijdvak tussen twee heupoperaties wegens necrose van beide heupkoppen.De heupoperaties hebben in het ziekenhuis van de universiteit van Gent plaatsgehad op 11 augustus 2003 en 20 januari 2004. Klager heeft op 30 december 2003 in Gent een injectie in zijn schouder gekregen. Na de laatste heupoperatieheeft klager ter revalidatie in Eindhoven verbleven. Hij is daar weer begonnen met lopen. Vervolgens is hij ter controle in Gent geweest. Daar is ook klagers schouder nagekeken en heeft hij voor een maand Piroxicam tablettenmeegekregen. Als dit middel niet zou aanslaan moest klager in Gent terugkomen. De tabletten sloegen niet aan, maar klager kon niet terugkomen omdat hij op 3 mei 2004 werd aangehouden. Sindsdien is hij gedetineerd.
Klager verwijt de inrichtingsarts onder meer dat hij niet bij de juiste specialist navraag heeft gedaan, of onvoldoende navraag heeft gedaan, namelijk alleen bij dr. Pattyn, die foto’s heeft gemaakt, en niet tevens bij de chirurgdr. Jansegers in Gent, die de heupoperaties heeft verricht. Laatstgenoemde heeft klager het geneesmiddel Piroxicam voorgeschreven.
Voorts hebben alle tot aan de datum van het beroepschrift in de inrichting tegen de pijn in zijn nek en schouder voorgeschreven geneesmiddelen, waaronder twee injecties, niet geholpen. Klager heeft zich ernstige zorgen gemaakt datsprake is van het afsterven van zijn nek en schouders, zoals dit ook bij zijn heupkoppen is gebeurd. Hij heeft ook tegen de inrichtingsarts gezegd dat hij meende een nekhernia te hebben. Hij voelt duidelijk iets klem zitten. Hijheeft op 25 mei 2005 en op 14 juni 2004 gevraagd röntgenfoto’s te laten maken en heeft onlangs om een MRI-scan gevraagd. Die scan is pas onlangs door de inrichtingsarts toegestaan en daaruit is gebleken dat hij inderdaad nekherniaheeft.
Klagers (toenmalige) advocaat heeft bij brief van 22 juni 2004 opname van klager in het Penitentiair Ziekenhuis verzocht, omdat lichaamsklachten het bijzonder zwaar voor klager maken zijn straffen in de p.i. Haarlem te ondergaan.Daarbij is medegedeeld dat klager in het verleden vier maal aan hernia is geopereerd en recentelijk twee heupoperaties heeft ondergaan. De inrichtingsarts heeft zodanige opname niet nodig geoordeeld.

De inrichtingsarts heeft tegenover de medische adviseur bij brief van 19 juli 2004 het volgende standpunt ingenomen.
Hij heeft informatie opgevraagd bij klagers vorige behandelaars in Gent. Hieruit is gebleken dat klager tweemaal is geopereerd aan de heupen, in 2003 en 2004. Klinisch onderzoek te Gent van de rechter schouder gaf geen diagnose enbij radiografie is niet van pathologie gebleken. Deze schouder is behandeld met een NSAID.
De inrichtingsarts heeft naar aanleiding van klachten over de linker schouder die schouder regelmatig onderzocht. Er is sprake van een lastig te behandelen pijn. Klager heeft tweemaal een injectie gekregen met een ontstekingsremmenden plaatselijk verdovend middel. Daarnaast is fysiotherapie voorgeschreven. De diagnose van de inrichtingsarts luidde supraspinatus-tendinitis, met impingement klachten (ontstoken en beknelde pees), en ook spierhypertonie. Tenaanzien van de spanningsklachten is klager aangeraden met de psycholoog in gesprek te gaan.
In zijn schriftelijke reactie van 17 september 2004 op het beroep heeft de inrichtingsarts voorts het volgende aangevoerd ten aanzien van de ontwikkeling van klagers schouder-klachten.
Klager heeft op 2 augustus 2004 gemeld dat hij last had van tintelingen in zijn linker duim. Op dat moment is daaraan, in verband met de aanwezigheid van andere klachten, geen aandacht besteed. Vanwege aanhoudende pijn in de linkerarm is op 3 september 2004 opdracht gegeven een röntgenfoto te maken van de schouder. Hierop waren geen afwijkingen te zien. Op 6 september heeft de inrichtingsarts klagers schouder weer onderzocht. Op dat moment bleek de schoudernormaal beweeglijk. Wel was er een hypaesthesie (minder gevoelige plek) van de linker duim. Tevens hield klager zijn nek wat voorovergebogen. Klager heeft toen zelf aangedrongen op een MRI-scan omdat hij dacht dat hij een nekherniahad. De inrichtingsarts heeft, na overleg met de fysiotherapeut en de neuroloog, het MRI-onderzoek aangevraagd. Ook is klager sterkere pijnstilling voorgeschreven, eerst paracetamol met codeïne 500/10 viermaaldaags twee tabletten entoen dit niet hielp oxycodon twee maal 20 mg. Dit laatste leek goed te helpen. Op 21 september 2004 is de uitslag van de MRI-scan bekend geworden: er is inderdaad een nekhernia op het niveau C5-C6 links met aanwijzing voorcompressie van de wortel van C6. Klager heeft op 28 september 2004 een consult bij de neuroloog om de gevolgen van deze uitslag te bespreken. De inrichtingsarts acht het goed mogelijk dat de klachten zonder operatief ingrijpenzullen verminderen. De dosering van de pijnstiller oxycodon is verhoogd naar tweemaal 40 mg., omdat de pijn weer was teruggekomen.
De hardnekkige klachten van de linkerschouder blijken uiteindelijk te berusten op een nekhernia. Door de vele verschillende klachten van klager en de aanvankelijke verbetering van de schouderklachten door de injecties enfysiotherapie heeft de arts deze diagnose aanvankelijk gemist. Hij heeft klager daarover zijn spijt betuigd.

3. De beoordeling
In artikel 29 Pm is bepaald dat de gedetineerde, voordat hij een beroepschrift indient, een schriftelijk verzoek om bemiddeling terzake van de klacht moet doen aan de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie. Dit verzoekdient uiterlijk te worden ingediend op de veertiende dag na die waarop het medisch handelen waartegen de klacht zich richt heeft plaatsgevonden.
De beoordeling van het onderhavige beroep door de beroepscommissie kan zich, gelet op het bepaalde in artikel 29 Pm, slechts uitstrekken tot klagers klachten over medisch handelen door of namens de inrichtingsarts in het tijdvak vanomstreeks veertien dagen, voorafgaande aan de datum 27 juni 2004 van klagers bemiddelingsverzoek.

Klager meent dat de inrichtingsartsen zijn nek- en schouderklachten niet serieus hebben genomen, onvoldoende navraag naar zijn medische voorgeschiedenis hebben gedaan, geen adaequate pijnstilling hebben geboden en een onjuistediagnose hebben gesteld .

De beroepscommissie neemt terzake, naast de standpunten van partijen, de gegevens uit klagers medisch dossier in aanmerking.

Uit klagers medisch dossier is - onder meer - het navolgende gebleken.
Klager is op 4 mei 2004 in de inrichting binnengekomen. Op 26 mei 2004 is oefentherapie voorgeschreven wegens een verkeerd loop-/bewegingspatroon, waardoor nek- en rugklachten waren ontstaan.
Klager heeft op 8 juni 2004 aangegeven dat de pijnstiller Piroxicam, die hij tot dat moment kreeg, onvoldoende hielp.
De inrichtingsarts heeft bij brieven van 6 en 15 juni 2004 navraag gedaan bij de artsen Jansegers en Pattyn van de Kliniek voor orthopedie, fysische geneeskunde en revalidatie van de universiteit van Gent, naar hetgeen bij onderzoekvan klagers nek en schouders aan deze artsen is gebleken. Voorts is in genoemde brieven advies gevraagd over de behandeling van pijnklachten aan nek en schouders, omdat het vanuit deze kliniek voorgeschreven geneesmiddel Piroxicamklager tijdens zijn detentie onvoldoende hielp.
Bij brief van 9 juni 2004, gezien door de inrichtingsarts op 17 juni 2004, heeft dr. Pattyn namens genoemde kliniek weergegeven welke behandelingen klager aldaar heeft ondergaan. Medegedeeld is dat pijnklachten aan klagers rechterschouder zijn onderzocht. Daarbij is, na klinisch en radiografisch onderzoek, geen noemenswaardige diagnose aan het licht gekomen. De schouder is door middel van infiltratie behandeld, met gunstig gevolg. Geadviseerd is deschouderpijn verder te bestrijden door toediening van NSAID.
Op 11 juni 2004 heeft klager extra pijnstilling gekregen, maar op 14 juni 2004 heeft klager aangegeven nog steeds pijn te hebben. Hij heeft de medische dienst gevraagd hem in het ziekenhuis te doen onderzoeken. In plaats daarvanheeft de inrichtingsarts op 15 juni 2004 klagers pijnlijke schouder en nek onderzocht en heeft vastgesteld dat de functie intact was; de pijnmedicatie is bijgesteld.
Op 17 juni 2004 om 20.20 uur heeft klager een telefonisch consult gehad bij de huisartsenpost Haarlem, waarbij klager heeft medegedeeld dat hij sinds 18.00 uur last had van een gevoelloze en pijnlijke arm, naar zijn mening wegensnekhernia. Klager kon de arm wel bewegen. Telefonisch is de arts van de huisartsenpost tot de diagnose nekhernia gekomen en is aan klager uitgelegd dat dit geen acute consequenties had.
Op 17 juni 2004 om 21.30 uur is klager onderzocht door dezelfde arts van de huisartsenpost Haarlem. Klager heeft aangegeven dat hij een uitgebreide voorgeschiedenis had ten aanzien van nek- en schouderklachten. Geconstateerd is datklager alle bewegingen kon verrichten, maar licht pijnlijk. Er was sprake van verminderde sensibiliteit in de handpalm. Klager gaf aan niet te kunnen slapen. Vastgesteld is: schouderpijn met paraesthesieën. Voorgeschreven is MSContin 30 en diazepam 5 zn; de volgende dag zou eventueel een injectie gegeven kunnen worden.
Op 18 juni 2004 heeft de inrichtingsarts klager een injectie met Kenacort gegeven in de slijmbeurs van de linkerschouder.
Op 21 juni 2004 heeft klager zich bij de medische dienst gemeld met de mededeling dat de pijn in de linker schouder na de injectie anderhalve dag minder is geweest, maar op dat moment weer ernstig aanwezig was.
De inrichtingsarts heeft op 22 juni 1002 vastgesteld dat de Kenacort-injectie goed heeft geholpen en heeft bursitis van de (lees: linker) schouder bewezen geacht. De arts vond klager, die zijn angst heeft geuit over recidief vansoortgelijke heupproblemen in de schouder, erg gespannen. Klager heeft geëist van zijn pijn af te komen en heeft gedreigd met suïcide als zijn slaap- en pijnproblemen niet zouden worden opgelost. Klager was reeds onderfysiotherapeutische behandeling. In telefonisch contact op 22 juni 2004 tussen de inrichtingsarts en de fysiotherapeut heeft de laatste het volgende aangegeven: goede mobiliteit gevonden, geen beperkingen, geen blokkeringen;klachten over pijn maar patiënt ondervindt geen beperkingen daarvan. De inrichtingsarts heeft daarop besloten klager wegens persoonlijkheids-problematiek en verslavingsgedrag voor te dragen voor bespreking in het psychomedischoverleg van de inrichting.

Uit het onderzoek van de beroepscommissie is gebleken dat op juiste wijze navraag naar klagers medische voorgeschiedenis is gedaan bij de door klager bedoelde specialisten in Gent en dat het advies van deze specialisten door deinrichtingsartsen in aanmerking is genomen. De beroepscommissie is van oordeel dat klagers pijnklachten serieus zijn genomen en veelvuldig zijn onderzocht, waarbij er naar is gestreefd klager adaequate medicatie te verstrekken.
Ten aanzien van de diagnose kan de beroepscommissie niet vaststellen dat ten tijde van indiening van het bemiddelingsverzoek reeds sprake was van een nekhernia. Daarbij neemt de beroepscommissie de vermindering van deschouderklachten na de injectie met Kenacort en de bevindingen van de fysiotherapeut op 22 juni 2004 in aanmerking, terwijl van klachten over tintelingen in de linkerduim eerst ruimschoots na indiening van het bemiddelingsverzoek isgebleken.

Gelet op het hiervoor overwogene kan het bestreden handelen van de inrichtingsartsen niet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, en de leden M.F. van Brederode-Zwart, huisarts, en F.M.M. van Exter, huisarts, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op25 november 2004.

secretaris voorzitter

Naar boven