nummer: 04/1406/GA
betreft: [klager] datum: 19 november 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak d.d. 14 juli 2004 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Rijnmond, locatie De IJssel te Krimpen aan den IJssel,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 12 augustus 2004, gehouden in de p.i. De Grittenborgh te Hoogeveen, is klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.C. Vingerling, gehoord.
De unit-directeur van de locatie De IJssel heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de plaatsing op een meerpersoonscel.
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Ik ben al lang onder behandeling bij een psycholoog. Als contra-indicatie voor de plaatsing op een meermanscel geldt dat in 2002 doormijn psycholoog is vastgesteld dat ik een gemengde persoonlijkheidsstoornis heb met narcistische en antisociale trekken. Aan mijn psychisch functioneren, gewetensvorming, frustratietolerantie, assertiviteit en zelfstandigfunctioneren zou gewerkt moeten worden. Ik ben toch geplaatst omdat ik mij rustig gedraag, als dat kan. Met de inrichtingspsycholoog, die net is afgestudeerd, praat ik alleen over mijn gevoel. Van enige behandeling is geen sprake.Het verblijf op een cel met een medegedetineerde is mij tegengevallen.
Namens klager is daaraan nog toegevoegd dat het niet duidelijk is hoe de medische dienst tot de conclusie is gekomen dat klager op een meerpersoonscel geplaatst zou kunnen worden. Er is sprake van onzorgvuldige besluitvorming.
Desgevraagd heeft de raadsman het op 20 juni 2002 door de psycholoog op verzoek van de officier van justitie opgemaakte psychologisch rapport betreffende klager overgelegd.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de cellen bouwkundig gezien niet voldoen aan de gestelde vereisten.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht.
De door klager in zijn beroepschrift genoemde contra-indicatie heeft hij niet in zijn klaagschrift genoemd. De beklagcommissie heeft daarover derhalve geen uitspraak gedaan. Bij navraag is gebleken dat van enige contra-indicatiemomenteel geen sprake is.
Klager heeft in zijn klaagschrift niet aangevoerd dat de cel niet aan de gestelde eisen voor plaatsing van twee gedetineerden zou voldoen.
De directeur heeft na de zitting desgevraagd schriftelijk bevestigd dat de cellen die gebruikt worden voor het plaatsen van meer gedetineerden op de zelfde cel voldoen aan alle normen die daarvoor gesteld zijn, met name ook voor watbetreft de afmetingen, ventilatiecapaciteit en brandveiligheid.
3. De beoordeling
Artikel 20, tweede lid, van de Pbw luidt: In een regime van algehele gemeenschap kunnen gedetineerden worden verplicht zich tijdens de maaltijden, gedurende bezoektijden voor zover zij geen bezoek ontvangen, alsmede gedurendeactiviteiten waaraan zij niet deelnemen, in hun verblijfsruimte op te houden. Deze ruimte is voor hen persoonlijk dan wel voor de gemeenschappelijke onderbrenging van gedetineerden bestemd.
In de Memorie van Toelichting op de Pbw (Kamerstukken II, 1990/91, 21 634, nr 2, blz 4/5) heeft de minister daaromtrent – voor zover hier van belang – opgemerkt:(...) Het voorgestelde artikel 20, tweede lid, maakt het mogelijk om inovereenstemming met de huidige situatie in het gevangeniswezen in inrichtingen met een regime van algehele gemeenschap, verblijfsruimten te bestemmen voor de onderbrenging van meer dan één gedetineerde. (...) Het voorgesteldeonderscheid tussen persoonlijke en gemeenschappelijke verblijfsruimten is in overeenstemming met de internationale normen ter zake. Zo stelt artikel 14 van de European Prison Rules weliswaar de onderbrenging van personen gedurendede nacht in individuele cellen voorop, maar staat het ook gezamenlijk gebruik van accommodatie toe voor zover de betrokken gedetineerden hiervoor geschikt worden geacht. (...).
In de stukken noch het verhandelde ter zitting ziet de beroepscommissie aanknopingspunten voor het bestaan van contra-indicaties om klager op een meerpersoonscel te plaatsen. Het rapport van de psycholoog dateert van 2002 terwijlniet is gebleken dat de daarin gestelde conclusies thans aan plaatsing op een meerpersoonscel in de weg zouden staan. Daarenboven is klager onder behandeling bij de inrichtingspsycholoog die heeft aangegeven dat er geen sprake isvan contra-indicaties.
Met betrekking tot het verweer aangaande de bouwfysische aspecten van de meermanscel overweegt de beroepscommissie dat volgens de notitie “twee gedetineerden op één cel bouwfysische aspecten” uitgegaan dient te worden van eengelijkblijvend celoppervlak (circa 10 m2 ) maar dat ventilatie en thermische behaaglijkheid aangepast dienen te worden aan twee op één cel. Na bijlage 1 wordt vermeld dat in Krimpen de bestaande afzuiging dient te worden vergroot,afzuigrooster en kanalen in de schacht dienen te worden aangepast of er dient een nieuw afzuigsysteem te worden aangelegd. De sanitaire hoek dient te worden voorzien van een schot.
Uit de zich bij de stukken bevindende aanvullende risico inventarisatie en –evaluatie 2-op-1-cel valt af te leiden dat de meerpersoonscellen op genoemde onderdelen zijn aangepast.
Gelet op al het vorenoverwogene zal het beroep ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en drs. M.S.H. Ridder-Padt, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 19 november 2004
secretaris voorzitter