Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1683/GA, 18 november 2004, beroep
Uitspraakdatum:18-11-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/1683/GA

betreft: [klager] datum: 18 november 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Serrarens, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 15 juli 2004 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Lelystad,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de afwijzing van het verzoek tot incidenteel verlof.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft eerder verzocht om voortijdig in een halfopen inrichting te worden geplaatst wegens zijn buitengewoon problematische thuissituatie, waardoor zijn regelmatige aanwezigheid aldaar van groot belang is. Ter beklagzittingvan 3 juni 2004 heeft de directeur toegezegd dat klager via het b.s.d. tot aan zijn plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting verlof kan aanvragen, waaraan de directeur alle medewerking zou verlenen. De aldus gewekteverwachtingen heeft de directeur thans niet waargemaakt. Ook de beklagrechter heeft de opstelling van de beklagcommissie op 3 juni 2004 niet gecontinueerd door het onderhavige beklag ongegrond te verklaren. Klager acht dezeuitspraak onbegrijpelijk, nu zelfs in het recente verleden (juni 2004) diverse verzoeken tot strafonderbreking en verloven zijn ingewilligd, de verloven altijd goed zijn verlopen en de thuissituatie onverminderd zorgwekkend is. Injuni 2004 heeft de directeur klager toegestaan om 12 en 13 juni 2004 met verlof te gaan 'in verband met de thuissituatie'. Uit de overgelegde stukken blijkt dat het niet goed gaat met klagers vrouw en een zoon en dat klager diversemalen de inrichting heeft mogen verlaten om hen te ondersteunen. De zoon heeft het ten gevolge van een ernstig ongeval mentaal zeer zwaar en is zeer gehecht aan zijn vader. Klagers onderhavige verlofverzoek strekt ertoe zijn zoon tekunnen begeleiden bij het gesprek met de chirurg over binnenkort bij de zoon uit te voeren operaties. De beklagrechter acht klagers aanwezigheid bij dat gesprek niet noodzakelijk bij gebreke van stukken waaruit die noodzakelijkheidblijkt. Uit de rapportage van het Elisabeth Ziekenhuis Tilburg en de brief van de psychiater van 11 december 2003 echter blijkt dat klagers zoon de steun van zijn vader niet kan missen. Voorts blijkt uit de stukken dat klagersechtgenote de steun van haar man hard nodig heeft. Zij ervaart het als noodzakelijk dat klager meegaat naar het ziekenhuis. Onbegrijpelijk is het dat klagers aanwezigheid bij de afspraak in het ziekenhuis minder noodzakelijk zouzijn dan zijn aanwezigheid thuis. Het onderhavige verzoek dient hetzelfde doel.

De directeur heeft in beroep verwezen naar zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich voldoende voorgelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek namens klager om het beroep mondeling toe te lichten af.

Krachtens artikel 21, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI (hierna: de Regeling) kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in depersoonlijke sfeer van de gedetineerde waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is.
Weliswaar is de afspraak bij een chirurg in het ziekenhuis over een in de toekomst te ondergane medische ingreep bij klagers zoon, een gebeurtenis in de persoonlijke sfeer van klager, doch geen gebeurtenis waarbij klagersaanwezigheid noodzakelijk is in de zin van voornoemd artikel. De rapportages van het Elisabeth Ziekenhuis Tilburg en de brief van de psychiater van 11 december 2003 maken dit niet anders.
Klager verwijst in zijn beroepschrift naar de tijdens de beklagzitting van 3 juni 2004 door de directeur opgewekte verwachtingen ten aanzien van de mogelijkheden van verlof voor klager. Uit het proces verbaal van de betreffendebeklagzitting staat hieromtrent het volgende:
“ (...) De voorzitter van de commissie stelt voor dat de directie de mogelijkheden van detentiefasering waarvoor klager in aanmerking komt, nader bekijkt. De BSD bespreekt met klager de mogelijkheden van detentiefasering en verlovenwaarvoor klager in aanmerking kan komen. Klager en de directie stemmen met bovenstaande in.”
Anders dan klager meent, leest de beroepscommissie uit bovenstaande passage niet een toezegging van de directeur dat een verzoek van klager als thans in beroep aan de orde, zal worden gehonoreerd. Ook aan de omstandigheid dat aanklager recentelijk verlof in verband met de thuissituatie werd toegestaan, kan klager geen gerechtvaardigde verwachtingen ontlenen. In de Nota van toelichting bij de Regeling staat onder meer het volgende: “(...) Zowel hetincidenteel verlof als de strafonderbreking ziet op een tijdelijke en noodzakelijke afwezigheid buiten de inrichting. Het gaat steeds om individueel bepaalde, uitzonderlijke en vaak onverwachte gebeurtenissen in de persoonlijkesfeer die een zwaarwegende reden vormen voor het verlenen van verlof en die relatief gezien steeds beperkt in aantal zijn. (...)”. Het uitzonderlijke karakter van incidenteel verlof vergt derhalve bij iedere aanvraag een individuelebeoordeling van de omstandigheden van het geval.
Tegen de achtergrond van het vorenstaande is de beslissing van de directeur tot afwijzing
van klagers verzoek om incidenteel verlof niet in strijd met de wet en kan deze, bij
afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk en onbillijk
worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van
R. Kokee, secretaris, op 18 november 2004

secretaris voorzitter

Naar boven