Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1870/GA, 10 november 2004, beroep
Uitspraakdatum:10-11-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/1870/GA

betreft: [klager] datum: 10 november 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 27 juli 2004 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Ooyerhoek te Zutphen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 29 oktober 2004, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. B.G.M. Frencken, en de heer [...], unit-directeur van de locatieOoyerhoek.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
1. het niet aansluitend verlengen van een op 4 juni 2003 opgelegde maatregel tot plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van veertien dagen, vanwege klagers betrokkenheid bij een poging tot ontvluchting;
2. het te laat uitreiken van de schriftelijke mededeling betreffende een op 5 juni 2003 opgelegde maatregel van plaatsing in afzondering extern te ondergaan op de Landelijke afzonderingsafdeling (L.a.a.) Nieuw Vosseveld te Vught;
3. de beslissing tot verlenging van de plaatsing in afzondering extern te ondergaan van 3 tot 17 juli 2003.

De beklagrechter heeft het beklag op de onderdelen 1 en 3 ongegrond en op onderdeel 2 gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft de schriftelijke mededeling van de beslissing tot plaatsing in afzondering van 4 juni 2003 van de toenmalige directeur in de strafcel gekregen. Op 5 juni 2003 werd hij overgeplaatst naar Vught. Voor die overplaatsinghad hij op 5 juni 2003 een nieuwe beslissing uitgereikt moeten krijgen. Die heeft hij pas op 19 juni 2003 gekregen. Er klopt een heleboel niet. Als er nou maar was gereageerd op zijn schorsingsverzoek, dan had de overplaatsingstopgezet kunnen worden.

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De uitspraak van de beklagrechter heeft lang op zich laten wachten, terwijl duidelijk is dat de directeur te Zutphen de bestreden beslissing heeft genomen. Voor het feit dat klager pas op 19 juni 2003 van de beslissing van 5 juni2003 kennis heeft gekregen heeft de beklagrechter klager geen tegemoetkoming toegekend, terwijl sprake is van een verstrekkende maatregel die niet zonder nadeel voor klager is geweest. De Pbw spreekt van onmiddellijke uitreiking vande beslissing. De beklagrechter heeft bepaald dat de beslissing van 5 juni 2003 in de plaats is gekomen van de beslissing van 4 juni 2003, terwijl de motivering van de beslissingen niet op elkaar aansluit. Bovendien moeten er vooreen plaatsing op de L.a.a. meer argumenten zijn. De raadsman schetst de chronologische volgorde van de gebeurtenissen. Klager is op 1 juni 2003 tijdelijk in de isoleercel geplaatst in verband met een celinspectie. Hij is daarnagewoon weer teruggekeerd op de afdeling. Op 4 juni 2003 is hij weer in de isoleercel geplaatst en op 5 juni 2003 overgeplaatst naar de L.a.a. te Vught. Klager is voornamelijk op de L.a.a. geplaatst vanwege zijn delict en zijneerdere ontvluchtingen. De beklagrechter heeft klagers klacht met betrekking tot de verlengingsbeslissing van 3 juli 2003 ongegrond verklaard, omdat de klacht onvoldoende concreet zou zijn. De raadsman bestrijdt dit. Klager is op 25augustus 2003 rogatoir gehoord en heeft daarbij ontkend iets met de ontvluchting te maken te hebben. Hij bestrijdt de inhoud van het selectieadvies en wijst op zijn goede gedrag binnen de inrichting. Klager heeft zijn klachtderhalve wel degelijk gemotiveerd, zij het op basis van de primaire informatie die aanleiding is geweest tot zijn plaatsing in afzondering. Hoewel er inmiddels veel tijd is verstreken, wordt de beroepscommissie verzocht eeninhoudelijk oordeel te geven over de verlengingsbeslissing van 3 juli 2003.

De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De beslissingen zijn genomen door de toenmalige directeur. De eerste beslissing van 4 juni 2003 is genomen met het oog op overplaatsing van klager, maar die mogelijkheid was er toen niet. De volgende dag was die ruimte er wel entoen is een nieuwe beslissing genomen met een nieuwe datum.

3. De beoordeling
Met betrekking tot de onderdelen 1. en 3.
Op grond van artikel 24, eerste lid, Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde in afzondering te plaatsen op de gronden genoemd in artikel 23, eerste lid. De afzondering ingevolge artikel 23, eerste lid, onder a of b, duurt tenhoogste twee weken.
Artikel 25, eerste lid, bepaalt dat indien de tenuitvoerlegging van de afzondering in de inrichting of afdeling waarin zij is opgelegd op ernstige bezwaren stuit, zij in een andere inrichting of afdeling kan worden ondergaan.

Een afzondering die op grond van artikel 25, eerste lid, extern dient te worden ondergaan, kan de duur van de op grond van artikel 24, eerste lid, opgelegde plaatsing in afzondering niet overstijgen. De beslissing van 5 juni 2003,waarbij de directeur heeft beslist tot het extern ondergaan van de op 4 juni 2004 opgelegde plaatsing in afzondering voor de duur van twee weken en waarbij de duur opnieuw op twee weken is bepaald, is in strijd met de wet. Debeslissingen tot verlenging van de plaatsing in afzondering extern te ondergaan op de L.a.a. te Vught van 18 juni 2003 en 3 juli 2003 zijn, gelet op het vorenstaande, ook in strijd met de wet genomen. Het beroep zal dan ook op deonderdelen 1 en 3 op formele grond gegrond worden verklaard. De beroepscommissie overweegt hierbij ook nog dat haar niet is gebleken dat klager met betrekking tot de beslissingen van 5 juni 2003 en 3 juli 2003, zoals voorgeschrevenin artikel 57, eerste lid, onder c, Pbw, is gehoord. Aan klager zal na te noemen tegemoetkoming worden toegekend.

Met betrekking tot onderdeel 2.
De beroepscommissie is van oordeel dat klager ongemak heeft ondervonden van de late uitreiking van de beslissing van 5 juni 2003. De beslissing van de beklagrechter om klager geen tegemoetkoming toe te kennen is derhalve onjuist. Deberoepscommissie zal bepalen dat klager na te noemen tegemoetkoming toekomt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag met betrekking tot de onderdelen 1. en 3. alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomtvan in totaal € 50,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. D.J. Dee en prof. dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 10 november 2004

secretaris voorzitter

Naar boven