Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1313/GA, 5 november 2004, beroep
Uitspraakdatum:05-11-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Vermissing  v

Uitspraak

nummer: 04/1313/GA

betreft: [klager] datum: 5 november 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 7 juni 2004 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught “Nieuw Vosseveld”,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 augustus 2004 en van 17 september 2004, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager en [...], unit-directeur bij de p.i. Vught.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de vermissing van klagers gouden ketting.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het volgende verklaard. Na mijn arrestatie medio 2002 heb ik eerst 13 dagen op het politiebureau in Eindhoven gezeten, van waaruit ik naar het huis van bewaring in Scheveningen ben overgebracht. Daar zag ik al mijnspullen die de politie mij had afgenomen, in een verzegelde plastic zak. Mijn gouden ketting zat daar ook bij. Bij de afdeling bevolking moest ik ervoor tekenen.
Na een paar maanden, op 1 november 2002, werd ik overgebracht naar de p.i. Vught. Diezelfde maand heeft mijn moeder, die uit Brazilië was overgekomen, mij daar bezocht. Bij die gelegenheid heb ik de inrichting gevraagd aan haar mijngouden ketting mee te geven. Ik kreeg echter te horen dat dit niet was toegestaan, nu ik nog in afwachting van mijn uitspraak was.
Op 20 augustus 2003 ben ik overgeplaatst naar de p.i. in Alphen aan den Rijn. Daar heb ik meteen om mijn spullen gevraagd, maar ik kreeg te horen dat dit even kon duren en dat de politie daarvoor zou zorgen. In februari 2004 kreegik drie politieagenten uit Eindhoven op bezoek, die mij vertelden dat ze mijn spullen (o.a. paspoort, mobiele telefoon, creditcard) hadden gebracht. Wanneer en waar dat was is er niet bij verteld. Ik heb nog wel gevraagd of mijngouden ketting er ook bij zat, maar daar wisten ze niets van. Eén van de agenten was degene die mij had gearresteerd. Vervolgens heb ik inderdaad die andere spullen gekregen. De gouden ketting zat er echter niet bij. Ik heb daarovermeteen beklag ingesteld, zij het aanvankelijk bij de verkeerde beklagcommissie.
De ketting waarvan de directeur in zijn brief van 12 augustus 2004 melding maakt, is een andere. Deze ketting, een zilverkleurige, is mij tijdens mijn detentie vanuit Brazilië toegestuurd en draag ik sindsdien.

De unit-directeur heeft opgemerkt dat de door klager geschetste gang van zaken in verschillende opzichten opmerkelijk is. Een preciosazak bevat in principe alleen papieren e.d., maar geen sieraden. Als een voorwerp uit eenpreciosazak moet worden gehaald, wordt de verzegeling daarvan verbroken in aanwezigheid van de gedetineerde. Het is heel ongebruikelijk dat voorwerpen als een paspoort terug gaan naar de politie. Zo de politie die nodig zou hebbengehad in het kader van het onderzoek, zouden zich in klagers dossier formulieren moeten bevinden waarin toestemming wordt gegeven om de verzegeling te verbreken, alsook formulieren die de nieuwe verzegeling vastleggen. Klagerspenitentiair dossier bevindt zich in de p.i. te Alphen aan den Rijn.
Naar aanleiding van een aan de unit-directeur op 20 augustus 2004 verzocht en door deze uitgevoerd nader onderzoek is gebleken dat in de bij de verscheidene inrichtingen opgemaakte bescheiden betreffende de preciosa van klager geenmelding wordt gemaakt van een gouden ketting.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 61, vijfde lid, Pbw dient het klaagschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen te worden ingediend. Gelet op deverklaringen van klager dat hij eerst zodra hem duidelijk werd dat de gouden ketting niet meer bij zijn spullen zat, terwijl een exacte reconstructie van de data niet goed mogelijk is, in beklag is gegaan, gaat de beroepscommissieer in dit geval veronderstellende wijze van uit dat klager tijdig zijn beklag heeft ingediend. De uitspraak van de beklagcommissie zal mitsdien worden vernietigd en klager wordt alsnog ontvankelijk verklaard in zijn beklag.

Gelet op de door de unit-directeur nader overgelegde stukken en hetgeen overigens ter zitting naar voren is gekomen, overweegt de beroepscommissie dat geen aanknopingspunt te vinden is waaruit zou moeten blijken dat de goudenketting van klager op enig moment binnen een van de penitentiaire inrichtingen aanwezig is geweest. Voor zover aangenomen zou moeten worden dat de ketting op een eerder moment wel aanwezig zou zijn geweest, stelt de beroepscommissievast dat uit de door de unit-directeur op 10 september 2004 overgelegde stukken niet blijkt dat -afgezien van een ketting met kruisje, waar het blijkens de verklaring van klager uitdrukkelijk niet om gaat- er een gouden ketting dep.i. Vught is binnengekomen. De directeur van de p.i. Vught valt derhalve geen onzorgvuldig handelen te verwijten. Het beklag wordt mitsdien ongegrond verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.W.P. Verheugt en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 5 november 2004

secretaris voorzitter

Naar boven