Nummer: 04/2072/GB
Betreft: [klager] datum: 22 oktober 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 18 augustus 2004 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in een gevangenis met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau, in casu de gevangenis van depenitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught ongegrond verklaard.
2. De feiten
2.1. Klager is sedert 11 maart 2004 gedetineerd. Op 8 september 2004 is hij overgeplaatst naar gevangenis 1 Nieuw Vosseveld te Vught, waar een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau gelden.
2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van 21 maanden. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 22 juli 2004. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van drie maanden te ondergaan alsmede te tenuitvoerlegging vaneen voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van drie maanden. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum is op of omstreeks 2 september 2005.
3. De standpunten
3.1. Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht.
Tijdens zijn intake is, niet geheel correct, opgenomen dat klager een verslavingsverleden heeft. Hij had enkel aangegeven wel eens na het werk een biertje te drinken en in het weekend wel eens softdrugs te gebruiken. Het vormde voorklager echter geen enkel probleem gedurende zijn detentie van dit gebruik af te zien. Desondanks is hij voorgesteld voor het toeleidingstraject voor de verslavings begeleidings afdeling (VBA) en heeft klager hiermee ingestemd. Toenhij op de VBA kwam, realiseerde klager zich meteen dat hij hier niet thuishoorde, hetgeen hij ook heeft aangegeven. Hem werd medegedeeld dat hij zijn verblijf op de VBA een redelijke kans moest geven. Toen klagers vonnis bekend was,heeft hij gevraagd of hij een gesprek met Exodus kon krijgen. Daarvoor werd hij niet geschikt geacht. Plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) waar klager, gelet op zijn strafrestant, voor in aanmerking kwam, bleekvanuit de VBA niet mogelijk. Vervolgens kreeg klager te horen dat hij voor plaatsing in Groot Batelaar in aanmerking kwam. Dit bleek een inrichting voor forensische psychiatrie te zijn.
Na langdurig aandringen is klager uiteindelijk van de VBA weggeplaatst. Echter, nu wordt hem, vanwege het feit dat hij hier zo vaak om gevraagd had, tegengeworpen dat hij in conflictsituaties terecht zou kunnen komen. Er blijkt eennegatieve rapportage klager betreffende te zijn opgemaakt. Gelet daarop komt hij ten onrechte niet in aanmerking voor plaatsing in een b.b.i.. Overigens zijn er zijn diverse urinecontroles afgenomen die telkenmale negatief waren.
3.2. Klagers raadsvrouw, mr. H.M.S. Cremers, heeft bij schrijven van 28 september 2004 aan de Raad verzocht de uitslagen van de verscheidene urinecontroles op te vragen.
3.3. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Gelet op klagers drugsgebruik, waardoor hij frequent recidiveert en waarin hij niet begeleid wil/kan worden, en gelet op zijn gedrag, wordt klager ongeschikt geacht voor plaatsing in een meer open setting.
4. De beoordeling
4.1. De gevangenis 1 van de p.i. Vught is een gevangenis voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.
4.2. Uit het door de p.i. Vught omtrent klager uitgebrachte selectieadvies blijkt dat klagers aanwezigheid op de VBA vanaf het begin gepaard ging met vele conflicten met verschillende gedetineerden. Er zijn vele gesprekken gevoerdmet hem omtrent zijn aandeel in de conflicten. Daaruit bleek dat klagers zelfinzicht in zijn gedrag te verwaarlozen was en dat zijn bereidwilligheid om daarover iets te leren niet voldoende aanwezig was. De duur tussen de diverseconflicten werd naarmate de tijd vorderde steeds kleiner. Gevreesd werd dat een escalatie tussen klager en andere gedetineerden te verwachten was. Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de op de onder 3.3genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, nu klager voldoet aan de voor de onder 4.1 genoemde inrichting geldende criteria, niet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komendebelangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Hierbij is in aanmerking genomen dat de selectiefunctionaris in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat klager, gelet op de over zijn gedrag en persoonlijkheidverstrekte gegevens, vooralsnog niet in aanmerking komt voor plaatsing in een inrichting met een beperkt beveiligingsniveau. Voor het in de bestreden beslissing verwoorde argument omtrent klagers drugsgebruik waarin hij nietbegeleid zou kunnen of willen worden ziet de beroepscommissie in de overgelegde stukken overigens onvoldoende aanwijzingen.
Er wordt dan ook vanuit gegaan dat ten aanzien van klager geen positieve urinecotroles te melden zijn.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 22 oktober 2004
secretaris voorzitter