Nummer: 04/898/GB
Betreft: [klager] datum: 11 oktober 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 19 april 2004 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Klager is, bijgestaan door zijn raadsman, mr. C. van Berg, op 12 augustus 2004 door een lid van de Raad gehoord.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar het huis van bewaring (h.v.b.) te Zutphen ongegrond verklaard.
2. De feiten
2.1. Klager is sedert 16 april 2002 gedetineerd. Hij verbleef als preventief gehechte in het h.v.b. te Zutphen, locatie Ooyerhoek. Op 31 maart 2004 is hij overgeplaatst ter herselectie naar het h.v.b. Zutphen, locatieLunettenstraat. Op 7 juni 2004 is hij overgeplaatst naar het h.v.b. te Hoogeveen.
2.2. Bij uitspraak van 16 augustus 2004, met nummer 04/1400/GA, van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid van de Pbw, is het beroep van klager, gericht tegen de uitspraak van 13 juni 2004 van de beklagcommissiebij de p.i. Achterhoek, locatie Ooyerhoek, betreffende een disciplinaire straf van 14 dagen opsluiting in een strafcel, wegens het maken van een ernstige dreigende agressieve beweging naar het personeel, ongegrond verklaard.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
De inrichtingsrapportage omtrent klager is uitermate tendentieus geformuleerd. Het weergegeven uittreksel uit het journaal van klager bevat geen enkele datum.
Er wordt gesproken over een kopstoot die klager een personeelslid zou hebben willen geven. Nergens staat iets vermeld over de afstand van klager ten opzichte van dit personeelslid, waaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat van eenreële dreiging sprake zou kunnen zijn geweest.
De lezing van het gebeurde van de p.i.w.-ers is niet correct, twee bij het incident aanwezige gedetineerden zouden gehoord moeten worden.
Tevens wordt vermeld dat bij klager een bruin stukje op hasj gelijkende substantie zou zijn aangetroffen. Deze substantie is nimmer aan klager getoond. Klager ontkent dat hij hasj heeft gehad. Overigens is de substantie nooitgetest.
De in de rapportage weergegeven insinuaties zijn niet op feiten gebaseerd en hebben niet tot overplaatsing van klager mogen leiden.
Klager heeft hieraan toegevoegd dat hij nimmer agressief gedrag heeft getoond. Een derde bij het incident aanwezige gedetineerde heeft eveneens aangegeven dat er niets aan de hand was. Klager vermoedt dat hij in de negatieveaandacht van het personeel staat nadat de directeur bij hem was geweest teneinde een schikkingsvoorstel te bespreken.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Tijdens het verblijf van klager in de p.i. Zutphen had hij zich, zoals valt af te leiden uit het uittreksel van de dagrapportage over klager, schuldig gemaakt aan provocerend gedrag. Bij het laatste incident, welke de doorslag heeftgegeven tot de wegplaatsing, heeft klager een kopstoot beweging gemaakt in de richting van personeel. Dit alles ging gepaard met verbaal geweld en het personeel voelde zich daarbij ernstig bedreigd. Klager had al lange tijd op het‘randje’gelopen, maar was deze keer duidelijk over de schreef gegaan. Men achtte een langer verblijf op grond van het gebeurde niet meer mogelijk.
4. De beoordeling
4.1. Klager behoort, gelet op zijn status als preventief gehechte, tot de categorie gedetineerden voor opneming van wie de huizen van bewaring zijn bestemd.
4.2. Vast is komen te staan dat klager een ernstige dreigende agressieve beweging naar het personeel heeft gemaakt. De beroepscommissie acht daarom, mede in aanmerking genomen hetgeen verder nog uit het uittreksel van hetdagjournaal omtrent het gedrag van klager naar voren is gekomen, voldoende aannemelijk dat het gevaar bestond dat de ongestoorde tenuitvoerlegging en/of de orde en rust in de inrichting in het gedrang zouden kunnen komen. Dit maaktdat de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris niet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden kanaangemerkt.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 11 oktober 2004
secretaris voorzitter