nummer: 04/2217/GV
betreft: [klager] datum: 11 oktober 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 16 september 2004 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft de inrichting al eens eerder, op 21 maart 2003, verlaten en heeft zich toen aan alle voorwaarden gehouden. Het advies van de psycholoog en de psychiater was om klager tbs onder voorwaarden op te leggen, dus geen tbs metdwangverpleging. De situatie van klagers vrouw zal het verdere verloop van de detentie beïnvloeden. Desnoods krijgt klager begeleid verlof. Het advies van de dokter en het feit dat de wijkagent bij zijn vrouw thuis is geweest ompoolshoogte over haar situatie te nemen, zijn voor klager reden geweest om in beroep te gaan.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft verzocht om strafonderbreking vanwege een poging tot zelfmoord van zijn vrouw. Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf met tbs. De afwijzende beslissing is gebaseerd op artikel 14, derde lid onder b., van deRegeling tijdelijk verlaten van de inrichting en artikel 4, aanhef en onder i., van dezelfde Regeling, waarin het risico van maatschappelijke onrust staat vermeld. Uit de stukken blijkt niet dat klager tbs met voorwaarden opgelegdheeft gekregen, zodat ervan moet worden uitgegaan dat hem tbs met dwangverpleging is opgelegd.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Dordtse Poorten te Dordrecht heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Gelet op de aan klager opgelegde straf bestaat er geen vertrouwen in een goede terugkeer naar de inrichting.Daarnaast bestaat er grote twijfel of een strafonderbreking iets positiefs kan bijdragen aan de gemoedstoestand van klagers partner op korte termijn.
De advocaat-generaal bij het ressortparket ‘s-Gravenhage is van oordeel dat het verzoek moet worden afgewezen. Klager is veroordeeld wegens doodslag en bedreiging. Er zal grote opschudding in het algemeen en bij de nabestaanden inhet bijzonder ontstaan wanneer klager strafonderbreking wordt verleend. Daarnaast is bepaald niet uitgesloten dat klager tijdens een strafonderbreking zal recidiveren of zich zal onttrekken aan de executie. Nu in deze zaak ook demaatregel tbs is opgelegd, vormt klager een reëel gevaar voor anderen zo lang hij nog niet is behandeld. Over enige vorm van verlof kan pas worden gesproken wanneer de behandeling in het kader van de opgelegde tbs-maatregel isbegonnen.
De politie Rotterdam-Rijnmond heeft aangegeven dat er geen feiten of omstandigheden aanwezig zijn om negatief te adviseren. Klager dient zich natuurlijk te onthouden van iedere criminele activiteit indien hij verlof krijgt en naafloop van het verlof dient hij zich te melden bij de betrokken instelling.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek en tbs, wegens bedreiging en doodslag. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 24 februari 2006. Aansluitend zal de tbs aanvangen.
Namens de Minister wordt gewezen op artikel 14, derde lid onder b., van de Regeling. Dit artikel bepaalt dat algemeen verlof niet wordt verleend aan gedetineerden aan wie tevens de maatregel van terbeschikkingstelling metdwangverpleging is opgelegd. Aangezien klager heeft verzocht om strafonderbreking, vormt dit argument geen grond voor de afwijzende beslissing.
De beroepscommissie stelt op grond van de stukken vast dat klagers partner onder de aandacht van haar huisarts is. Voorts is er vanuit de inrichting oog voor de situatie, want naast het reguliere bezoek is klager en zijn partnerextra bezoek zonder toezicht toegestaan. Voornoemde omstandigheden, gevoegd bij het feit dat klager voor het plegen van een ernstig geweldsdelict is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf met tbs en de negatieve adviezen vande advocaat-generaal en de inrichting, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de beslissing van de Minister niet in strijd is met de wet en dat deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijkof onbillijk worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 11 oktober 2004
secretaris voorzitter