Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2090/GV, 8 oktober 2004, beroep
Uitspraakdatum:08-10-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/2090/GV

betreft: [klager] datum: 8 oktober 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 26 augustus 2004 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager had een medegedetineerde op diens verzoek een vuurtje gegeven. Meteen daaropkwam de werkmeester van de andere arbeidszaal schreeuwend op klager af met een open stanleymes gebarend in klagers richting. Hij schreeuwde klager toe dat hij weer terug naar zijn cel moest. Klager heeft hem aangesproken op het feitdat hij dreigend met een mes voor hem stond. Er zijn vijf getuigen, die dit hebben gezien. Namen en handtekeningen van getuigen zijn bijgevoegd. De werkmeester heeft gezegd dat klager hem een grote mond heeft gegeven. Dit is nietzo. De getuigen waren hierbij aanwezig. Het afdelingshoofd wilde dat klager en de werkmeester rond de tafel gingen zitten voor een gesprek, maar dat wilde klager niet. Volgens het rapport heeft klager gerookt op de afdeling, maardat is niet juist. Het klopt dat klager druk en duidelijk aanwezig is. Hij heeft een luide stem. Tussen de medegedetineerde en klager zijn enkel wat woorden gevallen en dit is ook uitgesproken met de medegedetineerde, waar debewaarders bij waren. Door de medegedetineerde en klager is gezegd dat er niets aan de hand was. In de huidige inrichting is klager nog nooit rapport aangezegd. Hij heeft nog nooit een positieve urinecontrole gehad.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Vanuit de verslavingsbegeleidingsafdeling Demersluis is klager op 29 januari 2004 naar de Piet Roorda kliniek gegaan. Hiervoor is klagers voorlopige hechtenis geschorst. Op 19 maart 2004 is de schorsing opgeheven omdat hij zich niethield aan de voorwaarden en is klager in het huis van bewaring Zwolle geplaatst. Op basis van zijn functioneren in Zwolle, verslavingsproblematiek en het zich niet houden aan de schorsingsvoorwaarden is klager op 7 juni 2004 in degevangenis Zutphen geplaatst.
Hij is behoorlijk druk en probeert voortdurend grenzen te verleggen. Als klager hierop aangesproken wordt, levert dat irritaties op. Op 20 augustus 2004 is er melding gemaakt van een woordenwisseling tussen klager en eenmedegedetineerde. Die liep zo hoog op dat het personeel alarm heeft geslagen. Op 25 augustus 2004 kreeg klager een rapport op de arbeid voor het niet opvolgen van opdrachten van het personeel. Het gedrag, dat klager vertoont, geeftgeen vertrouwen dat klager zich aan afspraken kan houden. Weliswaar heeft de politie positief geadviseerd ten aanzien van klagers nieuwe verlofadres en heeft klager volgens de inrichting zijn houding rond de problemen met zijndochtertje in positieve zin veranderd, maar omdat klager impulsief is en gemakkelijk te beïnvloeden, kan niet ingeschat worden of klager zich zal houden aan de afspraak dat hij tijdens verlof geen contact zoekt met zijn dochtertjeen ex-schoonfamilie.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Zutphen heeft in de inrichtingsrapportage het volgende opgemerkt. ‘Betrokkene lijkt zich positiever op te stellen, maar duidelijk is dat hij nog steeds impulsief en gemakkelijk beïnvloedbaar is. Deafspraak met hem is dat hij tijdens zijn verlof geen contact zoekt met zijn dochtertje en ex-schoonfamilie. Of hij zich hier weldegelijk aan zal houden valt echter niet in te schatten.’ De directeur onthoudt zich vervolgens van hetgeven van een positief of negatief advies omtrent de verlofverlening.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Zwolle heeft aangegeven akkoord te gaan met verlofverlening.
De politie Flevoland heeft verklaard geen feiten of omstandigheden te zien om verlof te weigeren.
Het Gelders centrum voor verslavingszorg De Grift heeft niet geadviseerd terzake van verlofverlening, omdat voor de rapporteur te veel zaken onduidelijk zijn gebleven om te kunnen adviseren.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van twee jaar met aftrek, wegens (gekwalificeerde) diefstal en opzetheling. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 20 februari 2005. Aansluitend dient hij eventueelveertien dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal vier verlofaanvragen indienen. Klager is in februari 2004 in een verslavingskliniek geplaatst en heeft zich daar niet aan de voorwaardengehouden, die verbonden waren aan de schorsing van zijn voorlopige hechtenis. Vervolgens is hij geplaatst in het h.v.b. Zwolle en van daaruit geselecteerd voor en geplaatst in de gevangenis Zutphen. De directeur van de gevangenisZutphen heeft terzake van de verlofverlening aangegeven dat klager nog steeds impulsief en gemakkelijk beïnvloedbaar is en niet in te schatten valt of klager zich zal houden aan de afspraak om geen contact met zijn dochtertje tezoeken tijdens een eventueel verlof. Ook voor verslavingszorg blijft dit punt onduidelijk. Voorts is klager recent, eind augustus 2004, betrokken geweest bij een woordenwisseling met een medegedetineerde en voorts is hem rapportaangezegd in verband met het niet opvolgen van de aanwijzingen van het personeel.

De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een contra-indicatie vormen en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet enkan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder d. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), in ditstadium van klagers detentie evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 8 oktober 2004

secretaris voorzitter

Naar boven