nummer: 04/886/TP
betreft: [klager] datum: 29 september 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
tegen een beslissing d.d. 3 mei 2004 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 25 april 2004 verlengd tot en met 23 juli 2004.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 22 maart 2002 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zalworden verpleegd. Daarna is hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden opgelegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 1 mei 2003. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) Noordsingel te Rotterdam.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 22 juni 2004 besloten tot plaatsing van klager in het Forensisch Psychiatrisch Instituut (FPI) De Rooyse Wissel te Venray. Klager is op 21 juli 2004 in die tbs-inrichting geplaatst.
3. De standpunten
Klager heeft het beroep -zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht. Hij had ten tijde van instellen van het beroep al twee maal de duur van zijn gevangenisstraf in het h.v.b. doorgebracht en heeft zich daardoor zeer zwaar gestraftgevoeld. Hij heeft meer dan een jaar op plaatsing in een tbs-inrichting moeten wachten. Dit ligt ver boven het gemiddelde. Hij zit nu al drie jaar in het h.v.b. weg te teren en hij vindt dat je in het h.v.b. wel gek wordt gemaakt,als je niet gek bent. Het werk dat klager leuk vindt, werken in de keuken, mocht hij vanwege de tbs niet doen. Zijn agressie heeft hij inmiddels behoorlijk in bedwang en daarom is de dwangverpleging niet meer nodig. Hij is het erniet mee eens dat het Pieter Baan Centrum het aanvankelijke advies hem tbs met voorwaarden op te leggen heeft omgezet in een advies tot tbs met dwangverpleging en hij zou graag zien dat de beroepscommissie hierover een secondopinion vroeg. Als hij weer terugkomt in de maatschappij zal klager met zijn verleden geen kans op een baan meer hebben.
Ten tijde van het instellen van het beroep wist klager nog niet in welke tbs-inrichting hij zou worden geplaatst.
Namens de Minister is het volgende naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel gegrond zijn, omdat klager te laat is gehoord over het voornemen zijn passantentermijn te verlengen en de beslissing daartoe te laat aan hem is medegedeeld.
Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden opgenomen. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager 12 maanden als tbs-passant in een h.v.b.In dit verband is hem een aanbod tot financiële tegemoetkoming gedaan. Van dit aanbod heeft klager gebruik gemaakt, waarna hem een vaststellingsovereenkomst is toegezonden.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat klager met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in het h.v.b.onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken. Blijkens de overgelegde medische verklaring d.d. 28 mei 2004 was klagers psychische conditie zodanig dat het verantwoord werd geacht dat hij langer inhet h.v.b. verbleef in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting.
4. De beoordeling
Hetgeen door klager is aangevoerd over de hem opgelegde gevangenisstraf, de tbs en de door het PBC over hem uitgebrachte pro justitia rapportage valt buiten de reikwijdte van de onderhavige procedure. De beroepscommissie is nietbevoegd te treden in een veroordeling door de strafrechter en de in dat kader uitgebrachte rapportage.
In het kader van het onderhavige beroep is uitsluitend de beslissing van de Minister tot de tweede verlenging van de passantentermijn aan de orde.
Klager is op 26 april 2004 gehoord over de verlenging van de passantentermijn, die op 25 april 2004 is verstreken. Bij brief d.d. 3 mei 2004 is hij geïnformeerd over die verlenging.
Derhalve is niet voldaan aan de in de artikelen 53, tweede lid, en 54, tweede lid, Bvt neergelegde hoor- en informatieplicht. Mitsdien is het beroep gegrond en dient de beslissing van de Minister tot verlenging van depassantentermijn op formele gronden te worden vernietigd.
Klager dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een penitentiaire inrichting moet worden aangemerkt.
Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan.
In de onderhavige zaak is gebleken dat klager ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing 12 maanden als tbs-passant in een h.v.b. verbleef. Een zodanige duur moet, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, indit geval als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
De beroepscommissie is van oordeel dat zulks meebrengt - het hiervoor overwogene in aanmerking genomen - dat het beroep gegrond is en dat de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn ook op materiële gronddient te worden vernietigd.
Uit de medische verklaring d.d. 28 mei 2004 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) te Rotterdam en Dordrecht blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in heth.v.b. als onverantwoord moest worden beschouwd.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen. Klager is kort voor het einde van het onderhavigeverlengingstijdvak geplaatst in de FPI de Rooyse Wissel.
De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt, volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing. Nu de rechtsgevolgen van de tevens op materiëlegrond te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient klager ook terzake een tegemoetkoming te worden geboden. De Minister heeft klager een tegemoetkoming volgens de in de rechtspraak van de beroepscommissieontwikkelde maatstaf aangeboden, welk aanbod door klager is aanvaard, maar, voor zover de beroepscommissie bekend, is nog geen sprake van een door klager ondertekende vaststellingsovereenkomst. De beroepscommissie zal detegemoetkoming derhalve vaststellen op € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. 12 maanden heeft geduurd tot de dag van zijn plaatsing in de tbs-inrichting FPI De Rooyse Wissel, 21juli 2004.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op zowel formele als materiële gronden en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
a) € 50,= en
b) € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. 12 maanden heeft geduurd, tot 21 juli 2004, de dag waarop hij geplaatst is in FPI De Rooyse Wissel.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. B. van Dekken en mr. S.L. Donker, leden, in tegenwoordigheid van mr. Chr.F. Swart-Babbé, secretaris, op 29 september 2004.
secretaris voorzitter