Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0862/GM, 27 september 2004, beroep
Uitspraakdatum:27-09-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/862/GM

betreft: [klager] datum: 27 september 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 28 april 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Tilburg,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 19 april 2004 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

De beroepscommissie heeft zitting gehouden op 2 augustus 2004 in de p.i. Amsterdam.

Bij brief van 27 juli 2004 heeft klager medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Tilburg is zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 20 februari 2004, betreft het niet verstrekken van de eerder door de internist aan klager voorgeschreven metformine.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht.
Klager gebruikte vòòr zijn detentie dagelijks de door zijn internis/endocrinoloog voorgeschreven metformine (500 mg), driemaal daags twee tabletten. Hij heeft na opheffing eind januari 2004 van de hem opgelegde beperkingen eenvriend deze medicatie in originele verpakking met apotheeklabels in de inrichting laten invoeren.
Op 20 februari 2004 heeft de verpleegkundige klager medegedeeld dat de arts had besloten de ingevoerde medicijnen te doen opslaan in klagers fouillering. Klager acht het verwerpelijk dat de arts zich niet met klager heeft verstaanover het gebruik van metformine, noch informatie heeft gevraagd bij klager en/of zijn internist. Bij de intake heeft klager niet alleen gemeld CoAprovel en Propecia te gebruiken, doch ook fluoxetine en metformine. Klager betwist tehebben ingestemd met het staken van het gebruik van Propecia. Met betrekking tot de fluoxetine en metformine heeft de medische dienst gezegd dat dieetvoeding kon worden verstrekt, zodat deze medicijnen overbodig waren. Dieetvoedingkrijgt hij ondanks herhaald verzoek nog steeds niet. Hij krijgt het standaardmenu met soms een sticker "Wijntjes geen roomsaus". Zijn internist schrijft hem, hoewel hij geen diabetes heeft, metformine voor in combinatie metfluoxetine en een dieet. Het gaat om de combinatie en niet slechts om metformine. Gelet op de diagnose morbide obesitas ligt een en ander voor de hand. De door de medisch adviseur genoemde eigenschappen van metformine waren klagerbekend.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.
Bij binnenkomst in de inrichting op 19 december 2003 slikte klager CoAprovel tegen hypertensie en Propecia tegen kaalheid, welk laatste middel met klagers toestemming niet meer werd voorgeschreven. Twee maanden na binnenkomst voerdeeen vriend van klager voornoemde medicijnen èn metformine in, welk laatste middel hij zo nu en dan als afslankmiddel slikte in combinatie met een dieet. Zijn suikerspiegel was bij controle binnen de normale range (5.9), evenzo bijandere controles. Verlaging van de bloedsuikerspiegel is de medische indicatie voor metforminegebruik. Afslanken is geen indicatie. Evenmin is er in het geval van klager een andere indicatie voor het gebruik van metformine. Klagersgewicht schommelt tussen 190 en 200 kg. De verpleegkundige heeft na overleg met de inrichtingsarts klager verteld dat er geen medische indicatie bestaat om klager metformine voor te schrijven. De inrichtingsarts is slechts bereidhet betreffende gedeelte van het medisch dossier op te sturen aan een medicus, indien deze met een gerichte vraag komt.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat metformine slechts op recept verkrijgbaar is en in beginsel aan personen die lijden aan diabetes mellitus wordt voorgeschreven.
Vast staat dat klager vòòr zijn verblijf in de inrichting de beschikking had over metformine. Aannemelijk is dat klagers internist hem genoemde middelen heeft voorgeschreven in combinatie met een te volgen dieet wegens klagersextreme corpulentie. Bekend is dat deze corpulentie kan leiden tot insulineongevoeligheid. Niet uit te sluiten is dan ook dat de internist met het oog daarop reeds op voorhand metformine heeft voorgeschreven. Het had dan ook op deweg gelegen van de inrichtingsarts zich met de behandelend internist van klager te verstaan over (de reden van) het gebruik door klager van metformine en zèlf in plaats van de verpleegkundige met klager over het gebruik vanmetformine te spreken.
De beroepscommissie is van oordeel dat sprake is van medisch handelen als bedoeld in artikel 28 Pm. Zij is van oordeel, het vorenstaande in samenhang en onderling verband bezien, dat het hiervoor omschreven medisch handelen ennalaten van de inrichtingsarts dient te worden aangemerkt als in strijd met de zorg die de inrichtingsarts in die hoedanigheid ten opzichte van klager behoorde te betrachten. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard.

Tot slot merkt de beroepscommissie met betrekking tot de opmerking van de inrichtingsarts terzake van het medisch dossier nog het volgende op.
Artikel 31, eerste lid, Pm bepaalt dat de beroepscommissie en de secretaris ten behoeve van de behandeling van het beroepschrift bevoegd zijn het medisch dossier van de klager in te zien. In dat kader is dan ook bij brief d.d. 6 mei2004 de inrichtingsarts gevraagd zijn reactie op klagers beroep alsmede het (desbetreffende gedeelte van het) medisch dossier zo spoedig mogelijk de Raad te doen toekomen. De beroepscommissie acht het dan ook onjuist en in strijdmet de daartoe geformuleerde wettelijke bepalingen, dat de inrichtingsarts eerst het (desbetreffende gedeelte van het) medisch dossier wenst op te sturen naar een arts, indien deze de inrichtingarts een gerichte vraagt stelt.Daarenboven zou met name een inrichtingsarts bekend moeten zijn met het gegeven dat van de beroepscommissie artsen deel uitmaken, gelet op het bepaalde in artikel 30, eerste lid, Pm.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de p.i. Tilburg toekomende tegemoetkoming op € 10,-.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, M.F. van Brederode-Zwart, huisarts en drs. S.H. Hartman-Faber, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden,secretaris, op 27 september 2004

secretaris voorzitter

Naar boven