Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1251/GM, 27 september 2004, beroep
Uitspraakdatum:27-09-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/1251/GM

betreft: [klager] datum: 27 september 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 11 juni 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het huis van bewaring (h.v.b.) Havenstraat te Amsterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 27 mei 2004 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 2 augustus 2004, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Amsterdam, is klager gehoord.

De inrichtingsarts verbonden aan het h.v.b. Havenstraat heeft telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 19 maart 2004, betreft de weigering tot verwijzing naar een specialist.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd.
Bij een poging tot doodslag op klager in 1998 -volgens de politie lichte mishandeling- heeft hij verscheidene klappen met een steen tegen zijn rechterslaap gekregen. Daarvoor is hij niet behandeld. Hij is later met het oog op hetdoen van aangifte bij een huisarts geweest voor het vaststellen van het letsel. Klager heeft geen vaste huisarts. In 1999 of 2000 heeft een vrouwelijke huisarts hem in verband met het letsel naar het ziekenhuis gestuurd, maar daaris niets van gekomen, omdat klager ziek was en het te laat was. Hij vertrouwt die geraadpleegde huisarts overigens ook niet. Zijn detentie begon op 30 juni 2003. Bij binnenkomst in het h.v.b. heeft klager de inrichtingsarts zijnklachten verteld, maar deze nam hem niet serieus. De arts heeft alleen maar gevraagd of klager overgegeven had. Toen klager in februari 2004 wegens verergering van zijn klachten naar de arts is teruggegaan, heeft hij om eenverwijzing gevraagd en niet gesproken over de intussen verergerde slaapstoornissen. De arts heeft zijn hand op klagers hoofd gelegd en gezegd dat het klinisch niet belangrijk was. Klager heeft nog steeds klachten. Er moet naargekeken worden. Dan zal worden bevestigd dat hij hoofdletsel heeft. Nu gelooft niemand hem. Desgevraagd zegt klager naast Zyprexa, bromazepam en temazepam, ibuprofen tegen de hoofdpijn te gebruiken.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.
Bij zijn binnenkomst in de inrichting op 2 juli 2003 had klager een hielbeenfractuur, maar hij weigerde een operatie daarvoor. De inrichtingspsychiater heeft hem gediagnosticeerd als paranoïd psychotisch en ziet hem regelmatig. Op17 december 2003 kwam klager voor het eerst met het verhaal over een klap met een steen tegen zijn rechterslaap in 1998. De inrichtingsarts heeft de tijd genomen om het verhaal aan te horen en vragen te stellen. Klager is, alduszijn verklaring, bij dat incident niet buiten bewustzijn geweest. Er is geen enkele aanwijzing om te denken dat het in 1998 is gegaan om een ernstig schedel- of hersentrauma, laat staan dat dat trauma zes jaar later nog enigresteffect zou hebben of voor enige therapie toegankelijk zou kunnen zijn. Ondanks uitleg bij herhaling lukt het de inrichtingsarts niet klager te overtuigen.

3. De beoordeling
De inrichtingsarts heeft bij gelegenheid van klagers melding van een in 1998 opgelopen hoofdletsel eerst een half jaar na binnenkomst in de inrichting, klager daarop onderzocht en hem bevraagd over de directe gevolgen van de klappenin 1998.
Naar het oordeel van de beroepscommissie rechtvaardigen de uitslag van het onderzoek van de inrichtingsarts, de aard van de door klager gestelde klachten, alsmede de zes jaren tijdsverloop sedert het krijgen van de klappen geennader onderzoek door een specialist.
De weigering van de inrichtingsarts tot verwijzing van klager naar een specialist acht de beroepscommissie niet onjuist of onzorgvuldig. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, M.F. van Brederode-Zwart, huisarts en drs. S.H. Hartman-Faber, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden,secretaris, op 27 september 2004

secretaris voorzitter

Naar boven