Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1821/GA, 27 september 2004, beroep
Uitspraakdatum:27-09-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/1821/GA

betreft: [klager] datum: 27 september 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 29 juni 2004 van de beklagcommissie bij de locatie Almere,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 september 2004, gehouden in de locatie Zwolle, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. S.L.J. Janssen, en de heer [...], unit-directeur bij de locatie Almere.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft
a. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel voor de duur van maximaal 14 dagen wegens het mogelijk bezig zijn met activiteiten die de orde, rust en veiligheid in deinrichting in gevaar brengen, en
b. het advies van de directeur aan de selectiefunctionaris om klager over te plaatsen naar een andere inrichting.

De beklagcommissie heeft het beklag ten aanzien van onderdeel a. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. Ten aanzien van onderdeel b. heeft de beklagcommissie geen beslissing genomen.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ik ben ten onrechte in afzondering geplaatst. Achteraf gezien kan ik mij, gelet op de informatie die de directeur bereikte, wel voorstellen dat de directeur mij in afzondering heeft geplaatst en dat ik vervolgens werd overgeplaatst.Ik ondervind dagelijks hinder van het etiket dat nu op mij is geplakt. Zo kom ik niet in aanmerking voor een baantje en ook andere privileges worden mij niet gegund of afgenomen. Dat houdt volgens mij direct verband met de gegevensdie in mijn penitentiair dossier zijn vermeld. Ik was echter op geen enkele wijze betrokken ben geweest bij één en ander. Dat blijkt overigens ook wel uit het feit dat de rijksrecherche, die een onderzoek heeft ingesteld, mij heeftgehoord als getuige en niet als verdachte. Het gaat mij er vooral om dat de mij ten onrechte belastende gegevens uit mijn penitentiair dossier worden verwijderd.

Klagers raadsman heeft hier nog het volgende aan toegevoegd.
Hierbij leg ik twee brieven over, één van de pastor van de locatie Almere en één van de dominee van de p.i. Nieuwegein, waaruit een positieve waardering van klagers gedrag blijkt.
Het gaat klager vooral om de verwijdering van de aantekeningen in zijn penitentiair dossier, maar ik vind dat ook de ordemaatregel kritisch onder de loupe genomen moet worden. Er was sprake van een klokkenluider. Blijkens deverklaring van de directeur had deze klokkenluider een belang bij zijn verklaring; hij wilde namelijk in Nederland blijven om uitlevering te voorkomen. De klokkenluider heeft aangegeven dat klager persoonlijke problemen zou hebben.Dat is algemene informatie. Het was bekend dat klager deze problemen had. Het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) heeft hier slechts aan toegevoegd dat aan klager een langdurige vrijheidsstraf is opgelegd. Wanneer dezetwee gegevens al voldoende zijn om iemand in afzondering te plaatsen met alle consequenties van dien dan is het einde zoek. Bovendien heeft klager, wanneer zijn cassatieberoep wordt afgewezen, nog een langdurige detentie voor deboeg. De onderhavige kwestie zal hem zijn hele detentie blijven achtervolgen. Dat kan en mag de bedoeling niet zijn.

De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft zich binnen de inrichting laten kennen als een positief ingesteld persoon. Gedragsmatig viel er niets op hem aan te merken. Op enig moment kwam via het GRIP het bericht binnen dat een gedetineerde voornemens was zichaan zijn detentie te onttrekken. Hierop is de betreffende gedetineerde in afzondering geplaatst. Eenmaal afgezonderd, gaf de gedetineerde aan met de directeur te willen spreken. Hierop kwam de gedetineerde, die ik vanaf nu deklokkenluider zal noemen, met een gedetailleerd verhaal over zijn voornemen om te ontsnappen waarbij ook namen van medegedetineerden, waaronder die van klager, werden genoemd. Een aantal uitspraken viel te verifiëren. Zo gaf deklokkenluider aan het privénummer van een personeelslid op cel te hebben; dit bleek te kloppen. Over klager werd onder meer meegedeeld dat hij relatie- en geldproblemen zou hebben. Naar aanleiding van het verhaal van deklokkenluider is het GRIP om een risicoprofiel gevraagd van een aantal gedetineerden. Het GRIP heeft telefonisch bericht dat de directeur geen enkel risico moest nemen en adviseerde de directeur te bewerkstelligen dat een aantalgedetineerden, onder wie klager, zou worden overgeplaatst. Het ging met name om gedetineerden met lange straffen.
Naar aanleiding van het hele voorval heeft de rijksrecherche een onderzoek ingesteld. Hangende de uitkomst van dat onderzoek is het hiervoor bedoelde personeelslid ontslagen. Het eindrapport van de rijksrecherche is er nog niet.
Ik begrijp heel goed dat de beslissing voor klager ingrijpend is geweest. Ik werd echter geconfronteerd met een klokkenluider die, zo bleek uit controle, in ieder geval deels betrouwbare informatie had verstrekt in combinatie met dedesgevraagd door het GRIP verstrekte informatie. Daar kwam nog bovenop dat de rijksrecherche een onderzoek instelde. Een aantal feiten werkte ook niet echt mee voor klager: hij had geen geld, had relatieproblemen en maakte eendesperate indruk. Het paste allemaal in het plaatje. Op dat moment kon ik simpelweg niet anders dan klager in afzondering plaatsen en de selectiefunctionaris een voorstel tot overplaatsing doen. Mocht uit het onderzoek van derijksrecherche blijken dat klager niets met het hele voorval van doen heeft gehad, dan zou ik er zeer voor zijn dat het hele voorval uit zijn penitentiair dossier wordt geschrapt, zodat hij daar in zijn verdere detentie geen nadeelvan ondervindt.
Uiteindelijk heeft klager twee dagen in afzondering doorgebracht, waarna hij is overgeplaatst naar een ander huis van bewaring.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a.
De beroepscommissie stelt vast dat een medegedetineerde van klager op enig moment in afzondering is geplaatst op verdenking van een poging tot ontvluchting. Deze medegedetineerde heeft ten overstaan van de directeur onder meerklager belastende informatie verstrekt. Een deel van de overigens door deze medegedetineerde verstrekte informatie was verifieerbaar en bleek na verificatie waarheidsgetrouw te zijn. Zo werd het privé-telefoonnummer van eenpersoneelslid inderdaad op klagers cel teruggevonden. Desgevraagd heeft het GRIP de directeur geadviseerd met een aantal gedetineerden, onder wie klager, geen risico te nemen en te bewerkstelligen dat deze gedetineerden wordenovergeplaatst.
Tegen de achtergrond van het vorenstaande komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de beslissing van de directeur om klager in afzondering te plaatsen niet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komendebelangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Klagers beroep zal ten aanzien van dit onderdeel ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden bevestigd.

Ten aanzien van onderdeel b.
De beklagcommissie heeft onderdeel b. van het beklag aldus geïnterpreteerd dat dit onderdeel van het beklag betrekking heeft op “de oplegging van een ordemaatregel van tenuitvoerlegging afzondering extern”. Van een dergelijkebeslissing van de directeur is geen sprake geweest. De directeur heeft de selectiefunctionaris geadviseerd klager over te plaatsen. Een dergelijk advies levert geen beklagwaardige beslissing op als bedoeld in artikel 60, eerste lid,van de Pbw. Klager zal ten aanzien van onderdeel b. derhalve alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
Zij vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie ten aanzien van onderdeel b. en verklaart klager te dien aanzien alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, dr. E. Rood-Pijpers en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 27 september 2004

secretaris voorzitter

Naar boven