Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1915/STB, 26 augustus 2004, schorsing
Uitspraakdatum:26-08-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/1915/STB

betreft: [klager] datum: 26 augustus 2004

De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennis genomen van een op 23 augustus 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift en de aanvulling daarop,ingediend door mr. R. Lonterman, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in het Kempehuis te Nijmegen

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 69, vierde lid, in verbinding met artikel 64 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van deMinister van Justitie (Minister), inhoudende plaatsing van verzoeker in het Kempehuis.

De voorzitter heeft voorts kennis genomen van het beroepschrift d.d. 18 augustus 2004 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de Minister d.d. 24 augustus 2004.

1. De standpunten
Namens verzoeker is aangevoerd dat verzoeker op 12 april 1983 tbs is opgelegd en achtereenvolgens in de Pompekliniek, Veldzicht, Van Mesdagkliniek en Oldenkotte heeft verbleven. Vanwege ontvluchtingen en executie van tussentijdseveroordelingen is de tbs een aantal malen onderbroken. Sinds 1996 is verzoeker wederom opgenomen in de Van Mesdagkliniek en ervaren wordt daar dat de behandeling van verzoeker aanslaat. Hij volgt groepstherapie en r wordt eendelictscenario en een terugvalpreventieplan opgesteld. In verband met de positieve ontwikkelingen wordt het acute delictrisico op betrekkelijk gering getaxeerd. Een stapsgewijze resocialisatie wordt als behandeldoel gesteld. Door deVan Mesdagkliniek worden machtigingen voor het verlenen van (begeleide) verloven aangevraagd, welke door de Minister consequent worden afgewezen. In verband met een affectieve relatie met een sociotherapeute en het ontbreken vanbehandelperspectief en organisatorische perikelen binnen de Van Mesdagkliniek wordt verzoeker overgeplaatst naar Oldenkotte. Daar komt de resocialisatie van verzoeker niet van de grond. De rechtbank Amsterdam gelast op 26 juli 2000onderzoek en rapportage door het PBC, waarin de mogelijkheden tot behandeling en resocialisatie belicht zullen worden. Het PBC adviseert vanuit de Van Mesdagkliniek een resocialisatieplan te ontwerpen. De rechtbank neemt dat adviesover in haar beschikking van 7 maart 2001. Verzoeker wordt wederom in de Van Mesdagkliniek opgenomen. In het verlengingsadvies van 31 mei 2002 wordt de delictgevaarlijkheid op korte termijn op sterk verminderd gesteld. Op langetermijn is dit moeilijk in te schatten en dient men via een resocialisatietraject hier zicht op te krijgen. Na machtiging zijn aan verzoeker begeleide verloven in de regio Groningen en meerdaagse onbegeleide verloven in de regioAmsterdam toegekend. Een echt resocialisatieplan komt nooit van de grond. Tijdens een onbegeleid verlof ontrekt hij zich eind augustus 2002 aan verpleging en keert hij niet terug naar de kliniek. Na een verblijf in Spanje wordt hijeind december 2002 in Amsterdam aangehouden. Tijdens verloven en zijn ongeoorloofde afwezigheid hebben zich strafrechtelijk geen relevante incidenten voorgedaan. Tijdens behandeling van de verlenging van de tbs op 15 januari 2003adviseert de namens de Van Mesdagkliniek verschenen deskundige dat verlenging van de tbs weinig zin heeft. In een rapportage d.d. 3 maart 2003 adviseert dezelfde deskundige dat het risico om de dwangverpleging te beëindigen niet kanworden genomen en dat enkel nog plaatsing van verzoeker op een longstay-afdeling resteert. Bij tussenbeslissing van 3 april 2003 wordt de tbs met één jaar verlengd. De rechtbank overweegt voorts onder toepassing van artikel 509t,vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering de dwangverpleging van verzoeker voorwaardelijk te beëindigen. In het verlengde hiervan wordt nader onderzoek door de FPD gelast. De FPD-psychiater en - psycholoog komen tot eenlongstay-advies. Bij beschikking van 10 juli 2003 beveelt de rechtbank de voortzetting van de tbs, waartegen verzoeker appèl aantekent. In een tussenbeslissing d.d. 13 oktober 2003 gelast de penitentiaire kamer van het gerechtshofArnhem nader onderzoek door het PBC. In de PBC-rapportage worden er nog wel mogelijkheden gezien om verzoeker te resocialiseren en wordt geadviseerd om verzoeker aan te melden bij De Meren of De FPA Roosenburg. Omdat hetresocialisatietraject nog geruime tijd zal vergen, wordt een verlenging met twee jaar noodzakelijk geacht. Indien verzoeker voor beide klinieken wordt afgewezen resteert naar de mening van het PBC geen andere optie dan eenverwijzing naar een longstay-afdeling. Bij beslissing van 26 april 2004 verlengt de penitentiaire kamer van het gerechtshof Arnhem de tbs met een termijn van twee jaar ervan uitgaande dat rekening gehouden zal worden met deaanbevelingen en bevindingen van het PBC. De LAP kon in haar advies van 9 oktober 2003 nog geen kennis hebben genomen van de nadien uitgebrachte PBC-rapportage.Voorts wordt gewezen op en advies van Kordelaar en Kuperus d.d. 27 juni2003 waarin wordt gemeld dat een longstay-indicatie en beoordeling niet aan de orde is.
In een schrijven van de Minister d.d. 5 juli 2004 wordt medegedeeld dat de Van Mesdagkliniek verzocht is om verzoeker op te nemen en dat vanuit die kliniek gewerkt zal worden aan het door het gerechtshof uitgesproken vertrouwen datde inrichting rekening zal houden met de door het PBC gedane aanbevelingen en bevindingen. In een telefonisch overleg d.d. 21 juli 2004 met de raadsman laat de Minister weten dat de mededeling om verzoeker in de Van Mesdagkliniekals prematuur moet worden beschouwd. Op 24 augustus 2004 zal opnameoverleg plaatsvinden. Desgevraagd wordt geantwoord dat de afdeling ITZ nog geen kennis heeft genomen van het door het PBC in 2004 uitgebrachte rapport. Dit zalworden opgevraagd en bij de besluitvorming worden betrokken. Op 4 augustus 2004 is verzoeker medegedeeld dat hij op 13 augustus 2004 op de longstay-afdeling van de Prof. mr. W.P.J. Pompekliniek, het Kempehuis, te Nijmegen zal wordenopgenomen. Zonneklaar is dat de besluitvorming en de plaatsing van verzoeker op de longstay-afdeling buitengewoon onzorgvuldig is verlopen. Ondanks de toezegging dat rekening gehouden zal worden met de door het PBC gedaneaanbevelingen en bevindingen wordt verzoeker geplaatst op een longstay-afdeling zonder enig behandelperspectief.

Namens de Minister is aangegeven dat verzoeker voldoet aan de criteria die gelden voor plaatsing op een longstay-afdeling. Bij de beslissing om verzoeker te plaatsen in het Kempehuis zijn de volgende feiten en omstandigheden leidendgeweest.
Tbs is opgelegd op 12 april 1983 wegens verkrachting, driemaal gepleegd.
Gedurende de tenuitvoerlegging is verzoeker ter behandeling opgenomen in:
De Pompekliniek van 8 februari 1984 tot 16 september 1985.
Het Meijersinstituut van 16 september 1985 tot 27 januari 1986. In verband met een nieuw delict is de tbs gedurende twee jaar en een maand geschorst.
De Van Mesdagkliniek van 8 maart 1988 tot 18 juli 1993. In verband met een nieuw delict is de tbs gedurende twee jaar en tien maanden geschorst.
Oldenkotte van 9 februari 2000 tot 5 juli 2001, inclusief twee maanden opname in het PBC.
De Van Mesdagkliniek van 5 juli 2001 tot 6 september 2002. Vanaf 5 december 2002 in het h.v.b. Groningen in verband met ongeoorloofde afwezigheid.
De tenuitvoerlegging duurt tot heden dertien jaar en tien maanden.
De op verandering gerichte behandelactiviteiten zijn niet aangeslagen.
Een ingeslagen traject, gericht op resocialisatie, is al in een vroeg stadium mislukt doordat verzoeker zich onttrok aan behandeling.
Verzoeker wordt beschouwd als chronisch delictgevaarlijk.
Er zijn thans geen behandelingsmethodieken voorhanden om deze prognose in gunstige zin bij te stellen.
De Landelijke Adviescommissie Plaatsing, die bestaat uit drie behandeldirecteuren en drie hofressort coördinatoren van de FPD heeft de opdracht gekregen om gericht te onderzoeken of de behandelaar in de aanmelding van delonstay-kandidaat in alle redelijkheid, met inachtneming van eisen die in professionele zin aan de indicatiestelling gesteld moeten worden, tot de longstay-indicatie heeft kunnen komen. Met deze procedure wordt het accent gelegd opde toetsing van de professionele aanpak van de behandelaars en vooral kritisch getoetst of de behandelaars alles hebben gedaan wat in hun vermogen lag om het genezingsproces op gang te brengen en te houden.
Op 9 oktober 2003 heeft de LAP geconcludeerd dat naar geldend psychiatrisch inzicht in alle redelijkheid kan worden vastgesteld dat een voortzetting van een op verandering gerichte behandeling thans niet langer zinvol is en dat moetworden overgegaan op stabiliteit en kwaliteit van leven gerichte zorg.
Bekend is het rapport van het PBC van 2 maart 2004. Het advies van het PBC wijkt op onderdelen af van het advies van de LAP van 9 oktober 2003. Het PBC concludeert dat verzoeker vanuit een FPK of zelfs een GGZ-voorziening dient teworden geresocialiseerd, omdat dit past bij de wens van verzoeker en resocialisatie vanuit een tbs-setting mede gelet op verzoekers weerstand niet zinvol is. Indien de door het PBC genoemde klinieken niet bereid zouden zijnverzoeker om te nemen, zou vervolgens wel weer naar een longstay-setting dienen te worden verwezen. Daarmee is het advies innerlijk tegenstrijdig. De Minister heeft een zware verantwoordelijkheid waar het gaat om de veiligheid vande samenleving. In het licht van deze verantwoordelijkheid is het gedegen advies van de LAP doorslaggevend geacht.

2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van een beslissing van de Minister slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aande orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beroep is ingesteld zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de in beroep bestreden beslissing. Naar het oordeel vande voorzitter is het in een geval als het onderhavige – waarin vele betrokken deskundigen en rechterlijke organen met elkaar en ook onderling van mening verschillen omtrent de meest geëigende weg waarlangs het delictgevaar vanverzoeker op de langere termijn verder kan worden verminderd – de voorkeur verdient dat een plaatsingsbeslissing van de Minister eerst wordt tenuitvoergelegd nadat het rechterlijk orgaan dat door de wet is geroepen over dieplaatsing op verzoek van de betrokkene een bindend oordeel te geven, daartoe in de gelegenheid is geweest. In zoverre kan een feitelijke plaatsing in de vorm van een fait accompli zodanig onredelijk zijn dat een spoedeisend belangtot schorsing van de beslissing bestaat.
In de onderhavige schorsingszaak komt de voorzitter evenwel niet tot dit oordeel, aangezien uit de stukken naar voren komt dat een verblijf van verzoeker in de Dr. S. van Mesdagkliniek als heilloos moet worden beschouwd en verblijfelders zonder meer de voorkeur verdient, ook wanneer dat is in afwachting van een oordeel van de beroepscommissie, en zelfs als dat is in een longstay-afdeling.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. N. Jörg, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 26 augustus 2004.

secretaris voorzitter

Naar boven