Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1604/GB, 10 september 2004, beroep
Uitspraakdatum:10-09-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 04/1604/GB

Betreft: [klager] datum: 9 september 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 13 juli 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.B.A.Kalk, namens

[...], geboren op [1983], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 6 juli 2004 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de gevangenis voor psychologisch onvolwassenen (hierna jovo-gevangenis) Zutphen ongegrond verklaard.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 2 december 2002 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring voor psychologisch onvolwassenen Zutphen. Op 13 juli 2004 is hij geplaatst in de jovo-gevangenis Zutphen, waar een regime van algehelegemeenschap geldt.

2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 22 april 2004. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 29 november2005.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
Klager heeft op 2 juni 2004 van het b.s.d. vernomen dat hij bovenaan de wachtlijst stond voor plaatsing in de beperkt beveiligde inrichting Veenhuizen. Tot grote verbazing van klager ontving hij de beslissing van deselectiefunctionaris d.d. 25 juni 2004 tot plaatsing in de jovo-gevangenis Zutphen. Van detentiefasering in de zin van plaatsing in een b.b.i. is geen sprake. Er is sprake van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, hetgelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, alsmede het motiveringsbeginsel. De gronden zijn niet nader gemotiveerd. Klager kan er slechts naar raden. Er is absoluut geen sprake van disfunctioneren van klager in de huidigeinrichting op grond waarvan hij niet voor een nadere plaatsing in aanmerking zou kunnen komen. Voorts heeft het b.s.d. het vertrouwen gewekt bij klager dat hij voor plaatsing in een b.b.i. zonder meer in aanmerking zou komen. Nietvalt in te zien dat klager vanwege de ernst van de feiten thans niet voor detentiefasering in aanmerking zou komen en over drie maanden wellicht wel. De mededader die volgens het hof Arnhem het grootste aandeel in de strafbarefeiten heeft gehad is inmiddels wel met verlof gegaan.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
In het selectieadvies is voorgesteld om klager te plaatsen in een b.b.i.. Indien de selectiefunctionaris negatief zou beslissen ten aanzien van detentiefasering werd geadviseerd om klager te plaatsen in een gesloten inrichting in debuurt van zijn woonplaats. Derhalve is klager er wel op gewezen dat er een kans bestond dat de detentiefasering niet doorging. Het functioneren van klager in de inrichting vormt geen beletsel voor detentiefasering. In verband methet advies van het openbaar ministerie, er is een executie-indicator afgegeven, is besloten om de fasering met drie maanden op te schorten. Indien het functioneren van klager naar behoren blijft, is er bereidheid om na drie maandeneen heroverweging te maken als de inrichting klager opnieuw voordraagt voor detentiefasering.

3.3. De officier van justitie van het arrondissementsparket Almelo heeft bezwaar gemaakt tegen plaatsing van klager in een b.b.i.. Gelet op de ernst en de impact van het strafbare feit waarvoor klager veroordeeld is, wordt hetverzoek te vroeg geacht.

4. De beoordeling
4.1. De jovo-gevangenis Zutphen is aangewezen als een gevangenis voor
mannen met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau alsmede als inrichting voor bijzondere opvang als bedoeld in artikel 16 Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna deRegeling).

4.2. De beroepscommissie stelt vast dat het beroep van klager niet zozeer is gericht
tegen zijn jovo-indicatie, maar dat hij het niet eens is met de locatie waar hij dient te verblijven.
Klager is veroordeeld voor diefstal met geweld in vereniging, waarbij het slachtoffer ernstig letsel is toegebracht. In verband met de ernst en de impact van dit feit heeft de officier van justitie het nog te vroeg geacht om klagerthans in een b.b.i. te plaatsen. Door klager is aangevoerd dat een mededader, die een groter aandeel heeft gehad in het strafbare feit, momenteel al verlof wordt verleend. Uit klagers strafrechtelijke documentatie en het arrest vanhet gerechtshof Arnhem d.d. 7 april 2004 blijkt dat klager, anders dan zijn mededader, daarbij ook nog is veroordeeld voor een ander gewelddadig delict. Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de op de onder3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, nu klager voldoet aan de voor de onder 4.1 genoemde inrichting geldende criteria, niet in strijd is met de wet en of enig rechtsbeginsel en, bij afweging vanalle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
Hierbij is in aanmerking genomen dat de selectiefunctionaris bij de bestreden beslissing in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat klager, gelet op de over de delicten verstrekte gegevens, op dat moment nog niet in aanmerking kwamvoor plaatsing in een inrichting met een beperkt beveiligingsniveau.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 9 september 2004

secretaris voorzitter

Naar boven