Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1165/GB, 10 september 2004, beroep
Uitspraakdatum:10-09-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/1165/GB

betreft: [klager] datum: 10 september 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 7 juni 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1963], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 28 mei 2004 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door mr. A.S. van der Biezen, kantoorgenoot van zijn raadsman mr. B.G.M. Frencken, op 20 augustus 2004 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als afgestrafte in de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
2.1. Klager is in verband met het huidige delict sedert 16 augustus 1999 gedetineerd. Hij heeft verbleven in de gevangenis Zutphen, een inrichting met een regime van algehele gemeenschap. Van daaruit is hij, via tussentijds verblijfop de landelijke afzonderingsafdeling Nieuw Vosseveld te Vught, op 7 juli 2003 in de EBI geplaatst. Bij beslissing van 28 mei 2004 is klagers verblijf in de EBI voor de tweede maal met zes maanden verlengd.

2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van acht jaar en zes maanden met aftrek wegens doodslag en afpersing, welke straf is ingegaan op 28 mei 2002. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 12 april 2005.Aansluitend zal wederom een maatregel tbs met dwangverpleging ingaan. Klager heeft het delict gepleegd tijdens een proefverlof vanuit de dr. S. van Mesdagkliniek.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te verlengen als volgt toegelicht. Zoals uit de stukken blijkt, heeft klager zich in de periode december 2003 tot en met mei 2004 steeds correct gedragen.Er heeft zich geen enkel incident voorgedaan. Hij werd zelfs aangeduid als de minst energie vragende gedetineerde. Er bestond derhalve geen noodzaak om klagers verblijf in de EBI weer te verlengen.
De onderhavige verlenging is uitsluitend gebaseerd op oude gegevens. Deze bestonden uit een incident dat zich in november 2003 had voorgedaan in het penitentiair ziekenhuis en welke de grondslag vormde voor de vorigeverlengingsbeslissing. Daarnaast is teruggegrepen op een anonieme tip van een medegedetineerde, ter gelegenheid van een vluchtpoging van een ander, welke informatie aan klagers plaatsing in de EBI ten grondslag lag. Zoals depresident van de rechtbank in Den Haag in 1992 al had overwogen, kan voor het bepalen van de vluchtgevaarlijkheid niet worden volstaan met een verwijzing naar het verleden. Ook gegevens van de lopende detentie, de huidige opstellingen het gedrag van de gedetineerde dienen betrokken te worden bij de belangenafweging. Op grond van alle voorhanden gegevens moet dan ook worden geconcludeerd dat klager niet langer als vluchtgevaarlijk kan worden aangemerkt,weshalve zijn beroep gegrond moet worden verklaard.

Klager heeft daar nog het volgende aan toegevoegd. Zijn huidige detentie loopt vanaf augustus 1999. Na zijn v.i. op 12 april 2005 zal zijn tbs worden voortgezet die hem in 1986 was opgelegd. Hij heeft na zijn arrestatie in 1999eerst twee jaar in het huis van bewaring te Almelo verbleven en aansluitend in de gevangenis te Zutphen, in een regime van algehele gemeenschap. Van daaruit is hij, via de landelijke afzonderingsafdeling te Vught, in de EBIgeplaatst op grond van vermeende betrokkenheid bij een vluchtpoging. Wat in dat verband over hem is verklaard – anoniem!- is echter geheel onjuist. Ter onderbouwing van zijn EBI-plaatsing zijn tevens heel oude feiten aangevoerd.Deze hadden evenwel tot dan toe zijn plaatsing in een normaal beveiligde inrichting niet verhinderd. Hij hoopt zo snel mogelijk uit de EBI weggeplaatst te worden.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de EBI wordt verwezen naar de reden van klagers plaatsing in de EBI een jaar geleden, alsook naar zijn detentieverleden met verschillende ontvluchtingspogingen en het feit dat zijnlaatste ontvluchtingspoging minder dan een jaar geleden heeft plaatsgevonden. Voorts wordt vermeld dat klager bij de eerste gelegenheid dat hij zich buiten de EBI bevond, te weten in het penitentiair ziekenhuis, heeft aangegevenzich aan de detentie te willen onttrekken. Op grond van deze feiten en omstandigheden tezamen adviseert de directeur klagers verblijf in de EBI nogmaals te verlengen.

3.3. De selectiefunctionaris die klager op 19 mei 2004 in de EBI heeft gesproken in het kader van het voorstel tot verlenging van klagers verblijf in de EBI heeft het volgende bericht.
Ontvluchtingspogingen en de drang om te ontvluchten lopen als een rode draad door klagers detentieverleden heen. Waar hij bovendien tijdens een tbs-proefverlof een ernstig delict heeft gepleegd, behoort hij zeker tot de doelgroepvan de EBI-populatie. Ten tijde van het gesprek verbleef klager ongeveer een jaar in de EBI. Hij vond het jammer dat er zo weinig mogelijkheden zijn om in een groep te functioneren Hij noemde het regime uitgehold en vond dat errelatief veel buitenlanders verblijven. Met het voorstel van de directeur om zijn verblijf in de EBI met zes maanden te verlengen was hij het niet eens. Toch reageerde hij er zeer laconiek op en gaf aan met zijn advocaat te zullenoverleggen of hij van zijn tbs kan ‘afkomen’.

3.4. De selectiefunctionaris heeft aangegeven dat klager reeds tegen de eerste verlenging van zijn plaatsing in de EBI beroep heeft ingesteld, naar de stukken die in het kader daarvan aan de beroepscommissie zijn verstrekt, wordtverwezen. Op grond van de desbetreffende informatie bleek klager te moeten worden gekwalificeerd als vluchtgevaarlijk. Hoewel hij zich in de periode 3 december 2003 tot 19 mei 2004 in het algemeen correct heeft gedragen, is beslotentot voortzetting van het EBI-verblijf, niet in de laatste plaats omdat klager zich nog recent (november 2003) heeft gemanifesteerd als (be)dreigend en vluchtgevaarlijk en wel bij de eerste de beste gelegenheid dat hij zich buiten deEBI bevond.

4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende.
Bij beslissing van 4 september 2003, nr. 03/1526/GB, is de beroepscommissie tot de conclusie gekomen dat klager een extreem vluchtrisico vormde en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstigegeweldsdelicten.
Bij beslissing van 19 februari 2004, nr. 03/2938/GB, heeft de beroepscommissie geoordeeld op basis van de toen beschikbare informatie, dat de gronden die destijds hebben geleid tot klagers plaatsing in de EBI, ook toen nog dusdanigzwaarwegend waren, dat deze in redelijkheid de conclusie rechtvaardigden dat klager nog steeds viel in de onder 4.2 bedoelde categorie a.
Ook thans komt de beroepscommissie tot dit oordeel. Daaraan ligt mede ten grondslag dat de meest recente aanwijzingen omtrent klagers vluchtgevaarlijkheid dateren van november 2003 en dus van minder dan een jaar geleden. In ditverband merkt zij nog wel op dat naarmate klagers verblijf in de EBI langer voortduurt en concrete aanwijzingen over (het voorbereiden van) een ontvluchting langer uitblijven, bij de beoordeling van een eventuele volgende verlengingminder gewicht zal worden toegekend aan de feiten en omstandigheden die bepalend zijn geweest voor zijn plaatsing in de EBI en de verlengingen daarvan.

De beslissing klagers verblijf in de EBI te verlengen is, gelet op het vooroverwogene, niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.H.L. Cusell-te Gussinklo, secretaris, op 10 september 2004

secretaris voorzitter

Naar boven