Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1572/GB, 10 september 2004, beroep
Uitspraakdatum:10-09-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/1572/GB

betreft: [klager] datum: 10 september 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 15 juli 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1972], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 13 juli 2004 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op 20 augustus 2004 is klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.Y. Taekema, door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot plaatsing van klager in de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 24 januari 2003 wederom gedetineerd, nadat hij op 15 december 2002 niet was teruggekeerd van onbegeleid verlof vanuit de tbs-kliniek De Kijvelanden, waar hij de maatregel van tbs met dwangverplegingonderging.
Hij verbleef vanaf 17 maart 2003 in het huis van bewaring (h.v.b.) locatie De IJssel te Krimpen aan den IJssel, van waaruit hij op 4 juni 2004 werd overgeplaatst naar de landelijke afzonderingsafdeling van de p.i. De Schie teRotterdam. Aansluitend is hij op 13 juli 2004 in het h.v.b. van de EBI geplaatst.

2.2. Klager wordt verdacht van het hebben begaan van misdrijven strafbaar gesteld in o.a. artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht. Inmiddels is hij hiervoor door de rechtbank veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.Tegen dit vonnis heeft hij hoger beroep aangetekend, waarop nog niet is beslist. Een hem eerder opgelegde maatregel van tbs met dwangverpleging is nog niet beëindigd.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de beslissing hem te plaatsen in de EBI als volgt toegelicht.
De verschillende gronden die zijn aangevoerd voor klagers plaatsing in de EBI zijn volstrekt onjuist dan wel onvoldoende.
- Een ontvluchtingsplan met geweld, waarvan in mei 2004 sprake zou zijn, is er nooit geweest. Klager begrijpt niet waar dergelijke geluiden vandaan komen, hem is er niets van bekend.
- Het is juist dat hij in 1993 betrokken was bij een ernstig incident, in het kader van een ontvluchtingspoging. Hij heeft daarop een tbs-behandeling ondergaan, met als resultaat dat zijn gevaarlijkheid dusdanig was teruggebrachtdat hij in de onbegeleid verlof-fase was beland.
- De GRIP-informatie is gebaseerd op dubieuze bronnen, die niet controleerbaar zijn en waarvan geen verklaringen bestaan, en die slechts op medegedetineerden terug te voeren zijn. Voorzover wordt gesproken van een stuk blik datklager in de vorm van een mes zou hebben geknipt, wordt geconstateerd dat nooit iets dergelijks in beslag is genomen.
- Sprake is van een melding dat klager de ‘binnen- en buitenboel’ van de inrichting observeerde. Dergelijk gedrag is in een penitentiaire inrichting nauwelijks te voorkomen; wie bekijkt dat soort zaken niet? Vermelding ervan isechter heel suggestief en duidelijk bedoeld om de overige argumenten te kleuren. Het heeft echter geen enkele inhoudelijke betekenis.
- Ten onrechte worden allerlei geweldsdelicten aangevoerd, die klager hetzij niet ten laste zijn gelegd, hetzij waarvoor hij nog slechts wordt vervolgd. De enkele veroordeling door de rechtbank, waarvan beroep, is onvoldoende omdaarop het gevaarscriterium te baseren. Dit is bovendien principieel onjuist.
- De lijst van meldingen van verschillende incidenten in het h.v.b. omvat nauwelijks méér dan enkele positieve urinecontroles en vage aanwijzingen dat klager medestanders aan het zoeken was. Dit alles is vooral erg suggestief en inelk geval veel te mager om daarop een EBI-plaatsing te baseren. Veeleer bestaat de indruk dat de EBI onvoldoende bezet is en dat klager als ‘vulling’ moet dienen.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van locatie De IJssel is aangegeven dat klagers gedrag, na een betrekkelijk rustige beginperiode, sedert begin 2004 een verandering heeft ondergaan. Hij probeerde het personeel op eendwingende en onbeleefde manier zijn wil op te leggen en zag kans het personeel te intimideren. Hij was moeilijk te peilen. Tijdens een eerdere detentie, in 1993, heeft hij door middel van het gijzelen van een vrouwelijkpersoneelslid, bij wie hij spiegelscherven op de keel had gezet, trachten te ontsnappen, hetgeen uiteindelijk niet is gelukt.
De omtrent klager opgemaakte meldingen, tezamen met opgelegde disciplinaire straffen en ordemaatregelen, zijn voor het maken van een risicoanalyse voorgelegd aan het GRIP. In de desbetreffende rapportage, waarnaar wordt verwezen,wordt melding gemaakt van de volgende als betrouwbaar gekwalificeerde informatie. Klager had het plan om tijdens de arbeid een vrouwelijke werkmeester te gijzelen, waartoe hij haar een – op de arbeid voorhanden – stanleymes op dekeel zou zetten. Hij heeft tot twee keer toe afgedwongen om alleen bij deze werkmeester te zijn. Voorts ziet hij overal wapens in; op de werkzaal heeft hij een stuk blik in de vorm van een mes geknipt, naar eigen zeggen ‘voor hetgeval dat’. Eerder al heeft hij aangegeven een veroordeling tot levenslang niet te zien zitten en er dan daaraan een eind te zullen maken, met medeneming in de dood van een paar bewakers. De indruk bestaat dat hij koste wat kosteruit wil gaan als hij onherroepelijk tot levenslang wordt veroordeeld.
Op grond van de delicten terzake waarvan hij is veroordeeld alsmede waarvan hij wordt verdacht, wordt hij als zeer gewelddadig aangemerkt. Tevens wordt hij omschreven als onberekenbaar en agressief. Op 21 maart 2003 was hij algeplaatst op lijst 2, de beheers- en vluchtgevaarlijke gedetineerden. Een gewelddadige ontsnappingspoging door middel van gijzeling had hij in 1993 reeds ondernomen, uiteindelijk zonder succes.
Het GRIP concludeert dat het niet uitgesloten is dat klager op enig moment uitvoering gaat geven aan zijn huidige ontvluchtingsplannen, waarbij er rekening mee dient te worden gehouden dat bij de uitvoering van die plannen geweldzal worden gebruikt. Geadviseerd wordt om hem te plaatsen in een inrichting waar deugdelijke controle op de contacten met de buitenwereld mogelijk is. Een eventuele ontvluchting zal grote maatschappelijke onrust veroorzaken, medegezien de recente aandacht in de politiek en media aan ontvluchte tbs-ers.
De directeur geeft aan dat uit deze rapportage blijkt dat klagers verblijf binnen een regulier h.v.b. niet langer te handhaven is, weshalve klager wordt voorgedragen voor de EBI. Zijn plaatsing daarin dient in elk geval voort teduren tot enkele maanden nadat hij definitief is afgestraft.

3.3. De selectiefunctionaris die klager op 2 juli 2004 op de landelijke afzonderingsafdeling van De Schie heeft gesproken in het kader van het voorstel tot plaatsing in de EBI heeft het volgende bericht.
Klager was goed aanspreekbaar. Volgens het personeel had hij zich in de vier weken dat hij in De Schie verbleef, goed gedragen. Op het EBI-advies reageerde hij fel; hij ontkende alle verdachtmakingen en schoof alles af op deperspublicaties over zijn strafzaken. Als gevolg daarvan zou alles wat medegetineerden over hem aan het personeel vertelden, voor waar worden aangenomen. Ook de directie en het personeel noemde hij vooringenomen, en volledig afgaandop zijn verleden.
Latente agressie bij klager, waargenomen in zijn uitlating en het oogcontact, gaf overigens de indruk dat hij zeer wel in staat is tot uitvoering van de verdenkingen die anderen hebben geuit, zij het dat hij daarbij wel hulpmiddelen(materiaal of andere personen) nodig zal hebben.

3.4. De selectiefunctionaris heeft bericht dat uit de beschikbare informatie blijkt dat klager moet worden gekwalificeerd als vluchtgevaarlijk. Dit is gebaseerd op een reeks nader omschreven incidenten. Daarbij is steeds sprakevan dreigende uitlatingen van klager die duiden op zijn voornemen om een gewelddadige ontvluchtingsactie uit te voeren door middel van gijzeling. Een dergelijke actie had hij in 1993 ook al uitgevoerd.
Klager wordt gekwalificeerd als zeer gewelddadig. In 1996 werd hij veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging vanwege zeer ernstige delictplegingen. Thans wordt hij ervan verdacht dat hij tijdens onbegeleidverlof vanuit een tbs-kliniek zeer ernstige, gewelddadige delicten heeft gepleegd, die hebben geleid tot maatschappelijke onrust en een ernstig geschokte rechtsorde. Klager is hiervoor reeds veroordeeld tot een levenslangegevangenisstraf, waartegen hij hoger beroep heeft ingesteld. Hij wordt omschreven als onberekenbaar en agressief. De indruk bestaat dat hij koste wat kost zal proberen te ontvluchten als hij onherroepelijk tot levenslang wordtveroordeeld, waarbij hij het gebruik van grof geweld niet uit de weg zal gaan. Een eventuele ontvluchting van klager zou, gelet op voormelde feiten, maatschappelijk onaanvaardbaar zijn en leiden tot een ernstig geschokte rechtsorde.

4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende. Uit de stukken komt naar voren dat in de periode van enkele maanden voorafgaande aan de onderhavige plaatsingsbeslissing, sprake is van een aantal meldingen omtrent klager die eropduiden dat hij het voornemen heeft om te ontvluchten door middel van gijzeling. Deze gegevens zijn voorgelegd aan het GRIP voor het maken van een risicoanalyse. Van die zijde is onderzoek verricht naar de desbetreffendeinformatiebronnen met als resultaat dat de verstrekte informatie als betrouwbaar wordt aangemerkt. Naast deze gegevens is sprake van een ontsnappingspoging door klager in 1993, door middel van een gewelddadige gijzeling van eenvrouwelijk personeelslid. Voorts blijkt klager als zeer gewelddadig te moeten worden aangemerkt, gelet op de delicten terzake waarvan hij eerder is veroordeeld. Het zeer ernstige, gewelddadige delict waarvan hij thans wordt verdachten terzake waarvan hij in eerste aanleg tot een levenslange gevangenisstraf is veroordeeld, is begaan in de periode dat klager onbegeleid verlof vanuit een tbs-inrichting had, waarvan hij niet is teruggekeerd. Het delict heeftgeleid tot maatschappelijke onrust en een ernstig geschokte rechtsorde. Klager wordt voorts omschreven als onberekenbaar en agressief.
Deze feiten en omstandigheden tezamen en in onderling verband beziende, kan naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid worden geconcludeerd dat klager een extreem vluchtrisico vormt. Het terzake namens klager gevoerdeverweer doet hier niet aan af. Gelet voorts op de delicten waarvoor klager eerder is veroordeeld alsmede het delict waarvoor hij thans wordt vervolgd, vormt klager bij een eventuele ontvluchting tevens een onaanvaardbaarmaatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, terwijl het feit dat laatstbedoeld delict is gepleegd tijdens proefverlof van klager, bij een eventuele ontvluchting eveneens zou leiden totmaatschappelijke onrust en een ernstig geschokte rechtsorde.
De beroepscommissie concludeert dat klager, gelet op het hiervoor overwogene, valt in de onder 4.2 bedoelde categorie a en b. De beslissing klager te plaatsen in de EBI is derhalve niet in strijd is met de wet en kan, bij afwegingvan alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.H.L. Cusell-te Gussinklo, secretaris, op 10 september 2004

secretaris voorzitter

Naar boven