Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5025/GA, 26 februari 2021, beroep
Uitspraakdatum:26-02-2021

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/5025/GA             

Betreft [Klager]            Datum 26 februari 2021

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen, voor zover in beroep aan de orde, de omstandigheid dat klager tijdens de aan hem opgelegde ordemaatregel van afzondering in een andere verblijfsruimte dan een strafcel voor de duur van veertien dagen, gedurende tien dagen niet mocht bellen met zijn advocaat.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad heeft op 3 oktober 2019 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (PL-2019-660). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. K.C. van Hoogmoed, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Lelystad (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. Ondanks herhaalde verzoeken van klager heeft hij tien dagen niet mogen bellen met zijn raadsvrouw. Het gaat niet om een beslissing die op de eerste dag van afzondering is genomen, maar om een beslissing die telkens opnieuw werd genomen, telkens nadat klager verzocht met zijn raadsvrouw te mogen bellen. De klacht is ingediend op de dag waarop klager voor het eerst met zijn raadsvrouw mocht bellen. Ingevolge artikel 39 lid 4 juncto artikel 37 lid 1 onder i van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) moet een gedetineerde in staat worden gesteld telefonisch contact te hebben met zijn advocaat als hiertoe de noodzaak en de gelegenheid bestaat. Aan klager was een ordemaatregel opgelegd, waarmee de noodzaak voor telefonisch contact tijdens het voortduren van deze maatregel is gegeven. Daarnaast is niet gebleken dat daartoe geen gelegenheid bestond. Dat klager het aan zichzelf te wijten heeft dat hij zijn advocaat niet mocht bellen, omdat hij geen excuses had gemaakt, is onbegrijpelijk en in strijd met wet- en of regelgeving. Verzocht wordt om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen van €10,- per dag dat hem is geweigerd contact op te nemen met zijn advocaat. In geval klager niet-ontvankelijk in zijn beklag wordt geacht voor zover de periode langer dan zeven dagen heeft geduurd, wordt verzocht aan hem een tegemoetkoming van €70,- toe te kennen.

Standpunt van de directeur

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt niet toegelicht.

3. De beoordeling

Ontvankelijkheid

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag, nu het klaagschrift d.d. 12 augustus 2019 niet tijdig is ingediend en er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Uit de stukken komt naar voren dat aan klager een ordemaatregel is opgelegd voor de duur van veertien dagen, ingaande op 2 augustus 2019 en eindigend op

16 augustus 2019. De beroepscommissie stelt voorop dat beklag moet worden gedaan uiterlijk op de zevende dag na de dag waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen. Een na afloop van deze termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien blijkt dat de gedetineerde het beklag heeft gedaan zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs van hem kon worden verlangd. De raadsvrouw heeft onbetwist naar voren gebracht dat klager niet zelfredzaam is. Het beklag is namens klager door zijn raadsvrouw ingediend op de dag dat klager voor het eerst met haar mocht bellen. De beroepscommissie gaat ervan uit dat dit zo spoedig mogelijk was als redelijkerwijs van klager kon worden verlangd. Het klaagschrift van klager inzake het vanaf 2 augustus 2019 niet mogen bellen met zijn raadsvrouw is daarom tijdig ingediend. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag. Om proceseconomische reden zal de beroepscommissie het beklag in eerste en enige aanleg afdoen.

Inhoudelijk

Op grond van artikel 39, vierde lid jo. artikel 37, eerste lid aanhef en onder i, van de Pbw wordt de gedetineerde in staat gesteld met zijn rechtsbijstandverlener telefonisch contact te hebben, indien hiervoor de noodzaak en de gelegenheid bestaat.

Klager stelt dat hij in de periode van 2 tot 12 augustus 2019, tijdens de tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde ordemaatregel, niet de mogelijkheid heeft gehad om met zijn advocaat te bellen. In dit verband heeft de directeur enerzijds te kennen gegeven dat aan klager in die periode geen belmoment is ontzegd en anderzijds dat de regie inzake hervatting van het dagprogramma inclusief de mogelijkheid tot bellen met de advocaat grotendeels bij klager zelf lag, nu klager eerst zijn excuses moest aanbieden aan het personeelslid dat door hem was uitgescholden en hij met dit personeelslid in gesprek moest gaan. In dat licht is naar het oordeel van de beroepscommissie bij klager begrijpelijkerwijs de indruk gewekt dat hij pas mocht bellen met zijn advocaat als hij zijn excuses had aangeboden en het gesprek was aangegaan met het betreffende personeelslid en dat hij daarom ook niet expliciet heeft gevraagd om met zijn advocaat te bellen gedurende die periode. De beroepscommissie is van oordeel dat de door de directeur gestelde voorwaarden inzake de hervatting van het dagprogramma voor zover deze zich ook uitstrekten over het telefonisch contact met zijn advocaat een onaanvaardbare beperking inhouden van het voor de gedetineerde in artikel 39, vierde lid, van de Pbw, neergelegde recht. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan te maken zijn, is de beroepscommissie van oordeel dat aan klager een tegemoetkoming van €10,- dient te worden toegekend.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond.

Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €10,-.

Deze uitspraak is op 26 februari 2021 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door mr. D.L. van Lijf, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven