Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5372/GM, 16 november 2020, beroep
Uitspraakdatum:16-11-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/5372/GM            

Betreft [klager]            Datum 16 november 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen door of namens de inrichtingsarts/-psycholoog van de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn (hierna: de inrichtingsarts/-psycholoog). Klager beklaagt zich in zijn klacht van 4 maart 2019 erover dat is nagelaten hem de benodigde, met name psychologische, zorg te verlenen.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft in deze zaak aanvankelijk aan partijen laten weten dat zij in de gelegenheid worden gesteld hun standpunt ter zitting naar voren te brengen. Namens de raadsman, mr. J.A.W. Knoester, is verzocht de zaak aan te houden, waarna de beroepscommissie in deze zaak alsnog heeft afgezien van behandeling ter zitting om de zaak schriftelijk af te doen. De partijen zijn daarna in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Op die manier wil de beroepscommissie bevorderen dat de zaak met inachtneming van de belangen van partijen binnen een redelijke termijn wordt afgedaan.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Op 17 december 2018 heeft klager bij de medische dienst verzocht te worden behandeld door een psycholoog. Klager had voorafgaand aan zijn detentie wekelijks contact met een psycholoog van de Waag. Voor zijn psychische gezondheid was het noodzakelijk dat deze behandeling in detentie werd voortgezet. Daarnaast had klager last van paniekaanvallen als gevolg van de stress die hij ervaarde door zijn strafzaak en was hij verdachte in een gevoelige zaak met media aandacht. Tot slot was klager tijdens een eerder verblijf in een penitentiaire inrichting arbeidsongeschikt (AO) verklaard. Klager heeft op 28 december 2018 voor de eerste keer een psycholoog gesproken. Vervolgens heeft klager niets meer vernomen. Op 4 maart 2019 heeft klager een gesprek met een andere psycholoog gehad. Dit is geen inhoudelijk gesprek geweest. Op 5 april 2019 heeft klager een kort gesprek gehad met wederom een andere psycholoog. Op 1 juli 2019 is klager weer bezocht door deze psycholoog. Gelet op het gebrek aan terugkoppeling heeft klager te kennen gegeven geen vertrouwen meer te hebben in deze psycholoog en heeft hij aangegeven dat hij behandeld wilde worden door een andere psycholoog. Uit het medisch dossier blijkt niet dat klager sindsdien nog inhoudelijk met een psycholoog heeft gesproken. Klager heeft (tientallen) verzoekbriefjes geschreven en heeft herhaaldelijk bij de medische dienst tevergeefs verzocht om een terugkoppeling. De conclusie in de reactie van het plaatsvervangend hoofd Zorg, dat er alleen in de periode van juli tot september 2019 enige tijd heeft gezeten tussen het contact met een psycholoog, is onjuist. Het contact met een psycholoog is gedurende het gehele verblijf van klager in de penitentiaire inrichting vrijwel afwezig geweest. De hulpvraag van klager bestond mede uit het bespreken van zijn arbeidsongeschiktheid op onder meer psychische gronden. Door het psycho medisch overleg (PMO) is, mede op advies van de psycholoog, geoordeeld dat klager niet arbeidsongeschikt was. Klager heeft voorafgaand aan het PMO nooit volwaardig met een psycholoog gesproken, zodat de psycholoog het PMO nooit goed heeft kunnen adviseren. In een eerdere zaak heeft de beroepscommissie het beroep gegrond verklaard van een gedetineerde die voorafgaand aan het PMO niet door een psycholoog was gezien (RSJ 18 februari 2015, 14/4301/GM). Verwacht had mogen worden dat klagers hulpvraag serieus genomen zou worden en dat hij binnen een afzienbare tijd geholpen zou worden door een psycholoog, maar uit het dossier blijkt dat dat niet is gebeurd. Klager heeft al op 4 maart 2019 een klacht ingediend, maar die is pas op 16 september 2019 met hem besproken. Dit gesprek heeft niet plaatsgevonden met het hoofd van de afdeling Zorg maar met een verpleegkundige.

Standpunt van de inrichtingsarts/-psycholoog

Begin december 2018 kwam klager binnen in de PI. Tijdens de intake gaf klager wel aan bekend te zijn met psychische klachten, maar wenste hij hiervoor op dat moment geen contact met de psycholoog van de inrichting. Er heeft inderdaad enige tijd tussen de contacten met de psycholoog gezeten in de periode van juli tot september 2019, mede door het feit dat klager contact wenste met een andere psycholoog dan hem was toegewezen. Uit het tijdschema blijkt dat klager op 28 december 2018 een consult had bij de psycholoog. Voor die datum is het behandelplan van De Waag opgevraagd en ontvangen. In het consult op 28 december 2018 is met klager gesproken om bij langere detentie na 1 februari 2019 deel te nemen aan Extra zorgvoorziening (EZV) arbeid. Klager wilde niet werken op een drukke werkzaal maar wenste wel onderwijs. Het advies van de psycholoog hierover was positief. Klager stond positief tegenover een uitnodiging EZV arbeid op termijn. Op 4 maart 2019 is klager weer gezien door een psycholoog. Er is toen een advies naar het afdelingshoofd verstuurd voor aangepast werk, zoals hulpreiniger. Op 5 april 2019 was er weer een consult met een psycholoog, die concludeerde dat de reden voor AO volgens haar eerder een somatische oorzaak zou hebben. Op 28 mei 2019 is klager besproken in het PMO, na contact met de behandelaar van klager bij De Waag. Op 2 juli 2019 heeft klager een verpleegkundige gesproken in verband met een verzoek om een andere psycholoog. Dit is doorgezet naar de afdeling psychologen. Op 16 september 2019 is de klachtafhandeling besproken met een afgevaardigde van het plv. hoofd zorg. Op 24 september 2019 en op 15 oktober 2019 is klager besproken in het PMO. De door klager gewenste AO-verklaring op psychische grond is, na beoordeling van de psycholoog en bespreking in het PMO, niet gehonoreerd. Er is sprake van lichamelijke problematiek waarvoor klager naar de huisarts is verwezen.

3. De beoordeling

De beroepscommissie stelt voorop dat klagers klacht dateert van 4 maart 2019 en daarom enkel kan zien op de periode daaraan voorafgaand. In beroep kan alleen aan de orde zijn het medisch handelen van de inrichtingsarts/-psycholoog zoals dat in de klacht aan de orde is gesteld en toegelicht. Uitbreiding van de klacht in beroep is niet mogelijk. Hetgeen is aangevoerd over de periode erna zal daarom in de beoordeling door de beroepscommissie buiten beschouwing worden gelaten.

Klagers verzoek om hem AO te verklaren wordt besproken in het PMO waar de psycholoog onderdeel van uit maakt. Het gesprek met de psycholoog waar klager om gevraagd heeft, heeft plaatsgevonden. Uit de stukken, waaronder het medisch dossier, blijkt dat klager op 7 december 2018 is binnengekomen in de PI Alphen aan den Rijn. Daarna is het behandelplan van klager bij De Waag opgevraagd. Op 28 december 2018 én op 4 maart 2019 heeft klager met een psycholoog gesproken. Tijdens het eerste gesprek is gesproken over onderwijs en daarnaast over een uitnodiging voor EZV arbeid op termijn, na 1 februari 2019, waar klager positief tegenover stond. Naar aanleiding van het tweede gesprek is een advies verstuurd naar het afdelingshoofd voor aangepast werk. Ten tijde van het indienen van de klacht was er door het PMO nog geen afweging gemaakt omtrent zijn AO-status. De beroepscommissie is van oordeel dat met betrekking tot de beoordeling van de AO-status de medische zorg niet tekort is geschoten. Het beroep ten aanzien van dat onderdeel zal dan ook ongegrond worden verklaard.

Daarnaast blijkt uit het medisch dossier dat klager in de periode tussen het eerste gesprek op 28 december 2018 en het tweede gesprek op 4 maart 2019 - met een andere psycholoog - een aantal keer bij de medische dienst heeft verzocht om een psycholoog te spreken en dat een e-mail naar de psycholoog is verzonden en meerdere briefjes in het postvak van de psycholoog zijn gelegd. De beroepscommissie is van oordeel dat het (te) lang geduurd heeft voordat klager een tweede afspraak met een psycholoog had. Dit geldt temeer omdat er tussentijds niet aan hem is teruggekoppeld waarom er niet op zijn verzoekbriefjes werd gereageerd en omdat reeds vanaf de intake van klager in de PI bekend was dat klager in behandeling was geweest bij de Waag in verband met PTSS-klachten. De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat het handelen door of namens de inrichtingsarts ten aanzien van dit onderdeel moet worden aangemerkt als in strijd met de norm van artikel 28 van de Penitentiaire maatregel.

De beroepscommissie zal het beroep ten aanzien van dit onderdeel daarom gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. De beroepscommissie zal bij het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming een periode van twee maanden betrekken. Dit betekent dat aan klager een tegemoetkoming zal worden toegekend van €10,- (twee keer €5,-).

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de AO-status ongegrond.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van het verzoek om een psycholoog te spreken gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €10,-.

Deze uitspraak is op 16 november 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven