Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0258/TP, 23 augustus 2004, beroep
Uitspraakdatum:23-08-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/258/TP

betreft: [klager] datum: 23 augustus 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 10 februari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend doormr. J.P.R. Broers, namens

[...], verder te noemen klaagster,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 mei 2004, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam te Amsterdam, is klaagster gehoord, bijgestaan door haar raadsman mr. J.P.R. Broers.
Namens de Minister is gehoord mevrouw [...].
Hiervan is verslag opgemaakt, dat is aangehecht aan na te noemen tussenbeslissing.

Bij tussenbeslissing d.d. 10 juni 2004 heeft de beroepscommissie de beslissing op het beroep aangehouden en de Minister in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van drie weken na ontvangst van deze tussenbeslissing degewenste nadere schriftelijke toelichting te geven. Na onvangst van die toelichting zijn partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk daarop te reageren.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klaagster in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 12 februari 2004 verlengd tot 12 mei 2004.

2. De feiten
Klaagster is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 7 juli 2003 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat zij van overheidswege zalworden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klaagster is ingegaan op 16 augustus 2003. Sindsdien heeft klaagster in afwachting van haar plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in de penitentiaire inrichting voor vrouwen(p.i.v.) Breda te Breda.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 30 september 2003 besloten tot plaatsing van klaagster in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht (hierna: Van der Hoevenkliniek). Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van hetberoep nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Door en namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht.
Er is sprake van een bijzondere omstandigheid die maakt dat klaagster met voorrang geplaatst moet worden in een tbs-inrichting, te weten het feit dat zij in het kader van een eerder opgelegde tbs (die vier jaar heeft geduurd)gedurende twee jaar als tbs-passant in een penitentiaire inrichting (p.i.) heeft verbleven.
Klaagster heeft opnieuw een delict gepleegd en tbs opgelegd gekregen. Op advies van het Pieter Baan Centrum (PBC) heeft de rechter aangegeven dat klaagster zo spoedig mogelijk wordt geplaatst in een tbs-inrichting. De Ministerpasseert dit en gaat er van uit dat klaagster niet volledig detentieongeschikt is. Het is de vraag wat volledige detentieongeschiktheid is. De Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) heeft gevraagd om een zo spoedig mogelijkeplaatsing van klaagster vanwege achteruitgang van klaagsters psychische conditie.
Een medewerker van de Van der Hoevenkliniek heeft klaagster aangegeven dat zij in die kliniek kon worden opgenomen, mits klaagster haar methadongebruik binnen twee maanden zou hebben afgebouwd. Klaagster heeft dat niet afgewezen,maar kan onmogelijk aan die eis voldoen. Zij is sterk afhankelijk van drugs en is borderliner. Zij moet en wil daarvoor behandeld worden in een tbs-inrichting. Klaagster heeft het tot op heden gered in het huis van bewaring (h.v.b.)dankzij gebruik van methadon en anti-depressiva. Zij verblijft in een kleine groep op een bijzondere zorgafdeling, waar zij iets meer zorg krijgt. Zij zit soms 23 uur per dag op haar cel. Op bepaalde dagen kan ze twee à drie uurdeelnemen aan de arbeid. Door de bezuinigingen zijn twee avondprogramma’s per week weggevallen en zal er straks misschien helemaal geen avondprogramma meer zijn. Haar achterdocht wordt in het h.v.b. steeds erger. Het afbouwen vanmethadon in het regime van een h.v.b. is voor haar niet haalbaar. Daar kan haar niet de hulp worden verleend die zij nodig heeft, omdat de middelen daarvoor daar niet aanwezig zijn. Zij ziet de psycholoog in het h.v.b. een keer inde zes maanden. Haar achterdocht wordt in het h.v.b. te erg. Op het politiebureau heeft zij een keer een verkeerde dosis gekregen en daar is zij er bijna aan onder door gegaan.Tbs is niet leuk, maar klaagster heeft behandeling nodigen wil ook, zo snel mogelijk, behandeld worden. Zij heeft een kind van vier en is nu al twee jaar kwijt. Er is geen sprake van dat zij een plaatsingsaanbod van de Van der Hoevenkliniek heeft afgewezen. Zij wilde herselectie, omdatzij in een tbs-inrichting behandeld moet worden voor haar drugsverslaving en de Van der Hoevenkliniek die behandeling niet wil geven. Een medewerker van de Van der Hoevenkliniek heeft haar ongeveer een maand geleden voor de tweedekeer bezocht. Dit betrof een gewone intake, waarbij haar niet opnieuw een aanbod voor prebehandeling is gedaan onder de voorwaarde van afbouw van methadongebruik binnen twee maanden.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel gegrond zijn, nu de bestreden beslissing niet tijdig aan klaagster is medegedeeld.
Klaagster kon ten tijde van de bestreden beslissing wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klaagster zes maanden in een p.i. Een dergelijkeduur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klaagster af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat zij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klaagsters verblijf geen signalen ontvangen dat klaagsters situatie in de p.i.onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken. Blijkens de overgelegde medische verklaringen d.d. 19 maart 2004 en 5 april 2004 is klaagsters psychische conditie niet zodanig dat zij als ongeschiktvoor verblijf in een p.i. moet worden aangemerkt.
De Minister heeft nota genomen van de uitspraak van de rechter met betrekking tot de wenselijkheid van een zo spoedig mogelijke plaatsing van klaagster. In de praktijk is het echter in principe niet mogelijk een dergelijk advies opte volgen, gelet op het capaciteitsgebrek en de daaruit voortvloeiende lange wachtlijsten voor plaatsing. Alleen bij detentieongeschiktheid wordt met voorrang geplaatst. Klaagster is geselecteerd voor opname in de Van derHoevenkliniek. In de reactie van de Minister op het beroep had opgenomen moeten worden dat die kliniek na dossieronderzoek tot de conclusie is gekomen dat klaagster versneld kon worden opgenomen en na een korte intramuralebehandeling op een bepaalde afdeling zou kunnen doorstromen naar een resocialisatieafdeling, echter onder de voorwaarde van deelname aan een prebehandeling in het h.v.b., inhoudende afbouw van methadongebruik binnen twee maanden.Dit aanbod is klaagster twee maal gedaan (een maal vorig jaar en eenmaal op 30 maart 2004) en is beide keren door klaagster afgewezen. Als klaagster daarvan gebruik had gemaakt, had ze nu al opgenomen kunnen zijn in de kliniek. DeVan der Hoevenkliniek benadrukt dat het aanbod tot op heden nog steeds bestaat, onder dezelfde voorwaarde. Als aan die voorwaarde niet wordt voldaan, kan versnelde opname niet plaatsvinden, maar wordt klaagster op de wachtlijst vande Van der Hoevenkliniek geplaatst. Zij kan in dat geval pas worden opgenomen als een plaats vrijkomt en daarbij geldt dan niet de voorwaarde dat het methadongebruik in het h.v.b. moet zijn afgebouwd.
Gelet op de uitgebrachte medische verklaringen en het aanbod van de Van der Hoevenkliniek tot versnelde opname zal het beroep materieel ongegrond zijn.

Uit de op 7 juli 2004 ontvangen nadere inlichtingen d.d. 25 juni 2004 van de algemeen directeur van de Van der Hoevenkliniek komt onder meer het volgende naar voren. Op verzoek van de Minister heeft de kliniek bezien of eenversnelde opname van klaagster mogelijk zou kunnen zijn, gelet op de aanbevelingen van het PBC en de rechtbank om de passantentijd zo kort mogelijk te laten duren. De staf concludeerde dat versnelde opname mogelijk zou zijn in gevalvan afbouw van methadongebruik, een hoge frequentie van urinecontroles op drugsgebruik en mogelijke medicamenteuze en psychologische ondersteuning daarbij vanuit de p.i.v. Breda, alsmede een reguliere prebehandeling gedurende drietot vier maanden in de p.i. Nieuwersluis met daarnaast extra aandacht voor de verslavingsproblematiek. Dit is door de coördinatrice preklinische interventie van de kliniek op 31 oktober 2003 met klaagster besproken en bij brief d.d.6 november 2003 aan haar bevestigd. In die brief is een bezoek aan klaagster op 27 november 2003 aangekondigd om te vernemen of zij met het voorstel akkoord zou gaan.
Uit contact met de p.i.v. Breda was imiddels gebleken dat daar binnen 13 weken een normale afbouw van methadon mogelijk zou zijn. Extra medicatie zou niet nodig zijn. Drie maal per week zouden urinecontroles gehouden kunnen worden.De bestaande (bijna) wekelijkse psychologische ondersteuning zou worden voortgezet, evenals het frequente contact met de huisarts en de medische dienst van de p.i.v. Breda.
Bij brief van 31 oktober 2003 heeft klaagster laten weten dat zij niet wilde afkicken op de voorgestelde wijze vanwege de door haar verwachte effecten en nadelen. Voorts uitte zij bezwaar tegen de in haar ogen vernederendetoepassing van urinecontrole.
In bovenvermelde brief d.d. 6 november 2003 heeft de de coördinatrice preklinische interventie van de kliniek klaagster geadviseerd tot aan haar bezoek op 27 november 2003 over het voorstel na te denken. Voorts is haar meegedeelddat verstrekking van methadon in de kliniek niet mogelijk is, dat afbouw derhalve sowieso voor opname in de kliniek dient plaats te vinden en dat haar geen voorrang op de wachtlijst wordt verleend als ze niet zou kiezen voorversnelde opname.
In antwoord daarop heeft klaagster schriftelijk bericht dat zij niet zal komen opdagen op de afspraak van 27 november 2003, nu het haar duidelijk is dat zij niet in de Van der Hoevenkliniek thuishoort, en dat zij samen met haaradvocaat een herselectieprocedure in gang heeft gezet. Zij zette voorts nogmaals haar bezwaren tegen de wijze van afbouw van haar methadongebruik en de urinecontroles uiteen.
Bij brief van 24 november 2003 heeft de coördinatrice preklinische interventie van de kliniek klaagster meegedeeld dat zij klaagster niet zal bezoeken op 27 november 2003, nu klaagster daar geen prijs op stelt en heeft aangegevenniet in te willen gaan op het aanbod van versnelde opname, dat het aanbod daarmee vervalt en dat klaagster geen voorrang op de wachtlijst wordt verleend. Voorts is in die brief aangekondigd dat de coördinatrice preklinischeinterventie van de kliniek haar drie tot vier maanden voor opname in de kliniek opnieuw zal bezoeken in verband met de mogelijkheid tot deelname aan de reguliere prebehandeling.
De coördinatrice preklinische interventie van de kliniek heeft klaagster op 18 juni 2004 desgevraagd telefonisch meegedeeld dat klaagster nog steeds de mogelijkheid heeft onder de gestelde voorwaarden in te gaan op het aanbod totversnelde opname. Dit is bij brief van 21 juni 2004 bevestigd. Tevens zijn daarin de gemaakte afspraken opgenomen, te weten dat klaagster niet bereid is in te gaan op het eerder gedane aanbod tot versnelde opname, maar wel bereid isom drie tot vier maanden voor opname deel te gaan nemen aan prebehandeling en daarover definitief zal beslissen na informatie over de inhoud van de prebehandeling en het methadonbeleid in de p.i. Nieuwersluis, alsmede dat wel ofniet deelnemen aan de prebehandeling geen invloed heeft op de opnamedatum.
Het voldoen aan de gestelde voorwaarden voor versnelde opname en deelname aan prebehandeling hebben tot doel de klinische behandeling van klaagster zo efficiënt en doelmatig mogelijk te laten verlopen. Op die wijze kan in principede intramurale behandelingsduur worden verkort. Dit laat onverlet dat de kliniek de besluitvorming over verlof en overgang naar de fase van transmurale behandeling steeds dient te baseren op de realisatie van de behandelingsdoelenen de reductie van het delictrisico. Vanzelfsprekend spelen de inzet en motivatie van betrokkene, zoals ook kan blijken uit deelname aan het genoemde voorbereidingsprogramma, een grote rol.

Bij schrijven d.d. 22 juli 2004 heeft de raadsman van klaagster als volgt gereageerd op de nadere inlichtingen d.d. 25 juni 2004 van de algemeen directeur van de Van der Hoevenkliniek.
Blijkens de nadere inlichtingen was versnelde opname mogelijk, maar heeft de Van der Hoevenkliniek daaraan als dwingende voorwaarden gesteld de afbouw van methadongebruik, geen druggebruik en meewerken aan zeer frequente controlesdaarop in de p.i.v. Breda, op een moment dat ondersteuning vanuit de p.i.v. Breda nog niet eens zeker was.
Het doel van het aanbod van versnelde opname is verkorting van de intramurale behandelingsduur, maar het is de vraag of deze doelstelling op het moment van het aanbod realistisch was. Daarbij mogen vraagtekens worden geplaatstgezien het eerdere korte verblijf van klaagster in een tbs-kliniek na een lange passantentermijn en het verval in herhaling daarna.
De p.i.v. Breda biedt een ‘normale’afbouw van methadongebruik. Betwijfeld mag worden of dit geschikt en verantwoord is voor klaagster, gezien de lange duur van haar drugsafhankelijkheid, haar psychische problematiek enmedicijngebruik. Bovendien was in die inrichting al sprake van een afnemende detentiegeschiktheid van klaagster. Zij heeft het aanbod dan ook afgeslagen.
Opname en eventueel reguliere prebehandeling in de p.i. Nieuwersluis is in zicht, maar klaagster is nu wel al een jaar verder. Dit terwijl versnelde opname mogelijk is. Klaagster is echter een aanbod gedaan met dwingende voorwaardendie onverantwoord zijn en niet realistisch qua doelstelling.

De Minister heeft geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid te reageren op de nadere inlichtingen d.d. 25 juni 2004 van de algemeen directeur van de Van der Hoevenkliniek.

4. De beoordeling
Klaagster is op 11 februari 2004 gehoord over de verlenging van de passantentermijn, die op 12 februari 2004 is verstreken. Vervolgens is zij bij brief d.d. 12 februari 2004, die op 4 maart 2004 aan haar is uitgereikt, derhalve nahet verstrijken van de passantentermijn, geïnformeerd over de verlenging daarvan.
Derhalve is niet tijdig voldaan aan de in artikel 54, tweede lid, Bvt neergelegde informatieplicht. Mitsdien is het beroep gegrond en dient de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op formele grond teworden vernietigd.

Klaagster dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden. De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een p.i. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klaagster als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klaagster en deoverige tbs-gestelden zijn ingegaan.

De totale duur van het verblijf van klaagster als passant in een p.i. was ten tijde van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging van alle inaanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

In de medische verklaring d.d. 19 maart 2004 van de FPD Breda wordt onder meer aangegeven dat volgens inlichtingen van de psychologe bij de p.i.v. Breda (hierna inrichtingspsychologe) de psychische conditie van klaagster geleidelijkaan aan het achteruitgaan is, dat klaagster in toenemende mate achterdochtig is en dat de in de p.i.v. beschikbare hulpverlening niet toereikend is om de problemen van klaagster op te vangen. In die verklaring wordt op basis van debevindingen tijdens het psychiatrisch onderzoek en aanvullend verkregen informatie geconcludeerd dat bij klaagster sprake is van een duidelijk afnemende geschiktheid om het detentieregime in de p.i.v. te ondergaan, waarvoor de langewachttijd op behandeling verantwoordelijk lijkt te zijn. Dit gegeven vormt, samen met de door het PBC gegeven aanbeveling, reden de Minister te adviseren klaagster op zo spoedig mogelijke termijn in aanmerking te laten komen vooreen tbs-behandeling. Bij overplaatsing dient het methadongebruik een punt van aandacht te zijn, indien dat een beletsel vormt om de behandeling te kunnen aanvangen.
Blijkens de aanvullende medische verklaring d.d. 5 april 2004 van de FPD Breda heeft de Minister contact gezocht met de FPD om nader te overleggen over de urgentie van het bovenstaande advies tot plaatsing in een tbs-inrichting. Indeze verklaring wordt aangegeven dat uit het gesprek met de inrichtingspsychologe naar voren is gekomen dat het nog langer moeten wachten op behandeling de psychische gesteldheid van klaagster geen goed doet en dat men vreest dathaar motivatie ook hieronder zal lijden, alsmede dat dit zich vertaalt in een afnemende geschiktheid om detentie te ondergaan. Op basis van de laatste stand van zaken geeft de inrichtingspsychologe aan dat klaagster zich in een nietwenselijke situatie bevindt, maar dat er op zich genomen nog geen sprake is van een volledige ongeschiktheid om het detentieregime te ondergaan. Geconcludeerd wordt dat klaagster verder geplaatst zal kunnen blijven in de p.i.v.Breda in afwachting van plaatsing in een tbs-kliniek.
De beroepscommissie is, zoals meermalen eerder aangegeven, van oordeel dat het criterium van absolute of volledige detentieongeschiktheid onjuist is. Aan de orde is de vraag of, gelet op de psychische conditie van klaagster, eenlanger verblijf van klaagster als tbs-passant in een p.i. verantwoord is te achten. Deze vraag wordt ontkennend beantwoord in de medische verklaring van 19 maart 2004. Hoewel niet is gebleken van wijziging in de feiten ofomstandigheden, wordt de bedoelde vraag in de aanvullende medische verklaring - na overleg met het ministerie van Justitie - bevestigend beantwoord.
Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting gaat de beroepscommissie gaat er van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing vooralsnog geen aanleiding bestond om klaagster wegens detentieongeschiktheid bij voorrangin een tbs-inrichting te plaatsen, nu niet is gebleken dat sprake is van een zodanige psychische conditie dat een langer verblijf in een p.i. als medisch onverantwoord zou moeten worden aangemerkt.

De omstandigheid dat de rechter op advies van het PBC heeft aangegeven dat klaagster zo spoedig mogelijk wordt geplaatst in een tbs-inrichting kan, mede in het licht van het vorenstaande, niet tot een ander oordeel leiden.
Voorts is daarbij in aanmerking genomen dat klaagster blijkens de inlichtingen van de Van der Hoevenkliniek tot op heden geen gebruik heeft gemaakt van het meermalen gedane aanbod tot versnelde opname in die inrichting, ondanks datde coördinatrice preklinische interventie van de Van der Hoevenkliniek zich inmiddels had vergewist van de mogelijkheden van de in ieder geval voor opname in de kliniek vereiste afbouw van methadongebruik en ondersteuning daarbij inde p.i.v. Breda.
De beroepscommissie heeft overigens geen bevoegdheid te treden in de (voorgenomen) wijze van behandeling van een tbs-gestelde in een tbs-inrichting.

De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de bestreden beslissing materieel niet in strijd is met de wet en dat de termijn waarbinnen klaagster in een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst diendete worden verlengd van 12 februari 2004 tot 12 mei 2004. Nu de bestreden beslissing op formele grond dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 66, derde lid onder b, in verbindingmet artikel 69, vijfde lid, Bvt bepalen dat haar uitspraak met betrekking tot de verlenging van de passantentermijn in de plaats treedt van de bestreden beslissing.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op formele grond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van deze beslissing en bepaalt derhalve dat de termijn waarbinnen klaagsterin een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst is verlengd van 12 februari 2004 tot 12 mei 2004.
Zij bepaalt de aan klaagster ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op € 50,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, prof. mr. C. Kelk en dr. F. Koenraadt, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 23 augustus 2004

secretaris voorzitter

Naar boven