Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1807/GV, 23 augustus 2004, beroep
Uitspraakdatum:23-08-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/1807/GV

betreft: [klager] datum: 23 augustus 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 11 augustus 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 3 augustus 2004 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft 26 juli 2004 strafonderbreking gevraagd, omdat zijn vader toen al 15 dagen niet was bijgekomen uit zijn narcose. In de afwijzende beslissing staat dat de selectiefunctionaris in verband met het overlijden van zijn omageen aanleiding heeft kunnen vinden om aan het verzoek om strafonderbreking te voldoen. Klager concludeert hieruit dat de selectiefunctionaris zijn aanvraag niet eens heeft gelezen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De selectiefunctionaris excuseert zich allereerst voor de fout in de afwijzende beslissing. Klager heeft een nieuwe brief gekregen. Klager heeft in Nederland asiel aangevraagd en gekregen. Uit ingewonnen informatie bij de inrichtingkomt naar voren dat hij in Iran niet in militaire dienst wilde. Als klager op dit moment naar Iran afreist, kan niet met zekerheid worden gezegd dat hij ook weer terugkeert naar Nederland. Het is zeer wel mogelijk dat hij bijaankomst op het vliegveld gearresteerd wordt om alsnog zijn dienstplicht te vervullen. Gezien het feit dat klager in Nederland nog zijn straf moet uitzitten, is het risico te groot om hem naar Iran te laten gaan, ook al zijn deomstandigheden waarin zijn vader verkeert nog zo ernstig.

Op klagers verzoek om strafonderbreking zijn geen adviezen uitgebracht.

3. De beoordeling
Klager ondergaat gevangenisstraffen van respectievelijk vier jaar en zes maanden met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet en doodslag. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 11 januari 2006.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden dat niet kan worden volstaan meteen andere vorm van verlof.
Krachtens artikel 36 juncto artikel 23 van de Regeling kan, voorzover hier van belang, strafonderbreking worden verleend voor een bezoek aan een in levensgevaar verkerende ouder van de gedetineerde.
Artikel 5, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat de Minister in bijzondere omstandigheden kan toestaan dat de gedetineerde aan wie strafonderbreking is verleend in het buitenland verblijft.

Voor de beroepscommissie is, gelet op de bijgevoegde medische verklaringen uit Teheran, voldoende aannemelijk geworden dat klagers vader aan zijn hart is geopereerd en dat sprake is van een kritieke situatie. Bij afweging van dediverse belangen – het belang van klager bij het brengen van een bezoek aan zijn vader en het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de straf – is de beroepscommissie van oordeel dat sprake is vanzodanige contra-indicaties dat aan klagers belang in dit geval geen doorslaggevende betekenis moet worden toegekend. Zij neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat de v.i.-datum nog relatief ver verwijderd is en dat, gelet opde ingewonnen informatie door de selectiefunctionaris, hetgeen niet door klager is weersproken, aan een bezoek van klager aan Iran de door de Minister geschetste risico’s kleven.
Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 23 augustus 2004

secretaris voorzitter

Naar boven