Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0895/TP, 13 augustus 2004, beroep
Uitspraakdatum:13-08-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/895/TP

betreft: [klager] datum: 13 augustus 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 3 mei 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr.N.A. Heidanus, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn bovengenoemde raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 28 april 2004 verlengd tot 27 juli 2004.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 6 juni 2003 ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 2 augustus 2003. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in verscheidene huizen van bewaring, laatstelijk het huisvan bewaring (h.v.b.) De Karelskamp te Almelo.
De Minister heeft aangegeven bij beschikking d.d. 16 juni 2004 te hebben besloten tot plaatsing van klager in FPC Veldzicht te Balkbrug. Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager wacht bijna twaalf maanden op plaatsing in een tb-inrichting. Weliswaar acht de beroepscommissie tot op heden een wachttijd van twaalf maanden redelijk, maar klager is van mening dat hij te lang moet wachten, daar de Ministermeer dan genoeg tijd heeft gehad om te bewerkstelligen dat deze wachttijden verder zouden teruglopen. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft op 11 mei 2004 in de zaken Brand en Morsink geoordeeld dat bij eenstructureel capaciteitstekort een wachttijd tot zes maanden in strijd is met het recht op persoonlijke vrijheid, zoals neergelegd in artikel 5 EVRM. Het structurele capaciteitstekort kan derhalve thans geen legitieme grond meerzijn om de wachttijd in ieder geval na zes maanden nog te verlengen. Verzocht wordt het beroep op formele en materiële gronden gegrond te verklaren, de bestreden beslissing te vernietigen en de gelasten dat klager ten spoedigstedaadwerkelijk in een tbs-inrichting zal worden opgenomen. Voorts wordt verzocht klager een tegemoetkoming toe te kennen met ingang van 2 augustus 2003, althans uiterlijk 2 februari 2004, van € 1000,= per maand.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel gegrond zijn, nu de bestreden beslissing niet tijdig aan klager is uitgereikt.
Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager negen maanden in een h.v.b. Een dergelijkeduur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in het h.v.b.onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken. De opgevraagde medische verklaring zal na ontvangst worden doorgezonden.

4. De beoordeling
Klager is op 21 april 2004 gehoord over de verlenging van de passantentermijn, die op 28 april 2004 is verstreken. Vervolgens is hij bij brief d.d. 26 april 2004, die op 29 april 2004 aan hem is uitgereikt, derhalve na hetverstrijken van de passantentermijn, geïnformeerd over de verlenging daarvan.
Derhalve is niet tijdig voldaan aan de in artikel 54, tweede lid, Bvt neergelegde informatieplicht. Mitsdien is het beroep gegrond en dient de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op formele grond teworden vernietigd.

Klager dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden. De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

Het beroep op de uitspraken d.d. 11 mei 2004 van het EHRM inzake [...]en [...] moet vooralsnog falen, nu het de beroepscommissie bekend is dat de Minister het Europese hof heeft verzocht om die zaken naar de Grote Kamer te verwijzenen deze uitspraken derhalve nog niet onherroepelijk zijn.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een h.v.b. was ten tijde van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging van alle inaanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

Uit de medische verklaring d.d. 22 juni 2004 van de Forensisch Psychiatrische Dienst Almelo blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in een h.v.b. als onverantwoordmoest worden beschouwd.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de bestreden beslissing materieel niet in strijd is met de wet en dat de termijn waarbinnen klager in een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst diende teworden verlengd van 28 april 2004 tot 27 juli 2004. Nu de bestreden beslissing op formele grond dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 66, derde lid onder b, in verbinding metartikel 69, vijfde lid, Bvt bepalen dat haar uitspraak met betrekking tot de verlenging van de passantentermijn in de plaats treedt van de bestreden beslissing.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op formele grond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van deze beslissing en bepaalt derhalve dat de termijn waarbinnen klager ineen tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst is verlengd van 28 april 2004 tot 27 juli 2004.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op € 50,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 13 augustus 2004

secretaris voorzitter

Naar boven