Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1203/GB, 5 augustus 2004, beroep
Uitspraakdatum:05-08-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/1203/GB

betreft: [klager] datum: 5 augustus 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 7 juni 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1965], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 28 mei 2004 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager, die de Nederlandse taal niet spreekt, is op 22 juli 2004 met bijstand van een tolk in de Franse taal door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot plaatsing van klager als preventief gehechte in de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
Klager is sedert 22 april 2003 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring (h.v.b.) Demersluis te Amsterdam van waaruit hij op 30 december 2003 is overgeplaatst naar het h.v.b. Alphen aan den Rijn. Op 1 juni 2004 is hijovergeplaatst naar de EBI te Vught.

3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep tegen de beslissing hem te plaatsen in de EBI als volgt toegelicht.
Klager is vanuit de locatie Alphen aan den Rijn overgeplaatst naar de EBI in Vught. In de periode voordat hij in e.b.i. werd geplaatst, heeft hij in de inrichting waar hij verbleef nooit problemen gemaakt. Klager is naar de EBIovergeplaatst omdat hij door een medegedetineerde valselijk is beschuldigd van ontvluchtingsplannen. Klager is een tijdje omgegaan met die medegedetineerde. Toen hij de contacten met die medegedetineerde had verbroken, heeft diemedegedetineerde kennelijk wraak willen nemen. Klager, die nooit verkeerd gedrag heeft vertoond, werd daardoor opeens overgeplaatst naar de EBI. Klager heeft een en ander aan de directeur van de locatie Alphen aan den Rijn willenuitleggen, maar die geloofde hem niet. Klager weet dat Frankrijk om zijn uitlevering heeft verzocht en dat die uitlevering toelaatbaar is verklaard. Daar heeft hij geen problemen mee. Hij kan zich tegen de beschuldigingen aldaarverdedigen. In dit geval echter gaat het om iets waar hij geen weet van heeft en wat hij ook niet gedaan heeft. Klager zal, mocht hij naar een andere inrichting worden overgeplaatst, géén ontvluchtingspoging ondernemen. Daar heefthij geen reden voor. Klager heeft in een eerder stadium de naam van de persoon die hem valselijk heeft beschuldigd al genoemd. Het betreft dezelfde persoon, wiens naam wordt genoemd in het beroepschrift.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de locatie Alphen aan den Rijn is aangegeven dat klager naar aanleiding van een poging tot ontsnapping uit het h.v.b. Demersluis op lijst 1 van de vluchtgevaarlijke gedetineerdenis geplaatst. Naar aanleiding van informatie van het Gedetineerden recherche informatiepunt (Grip), betrekking hebbend op het voornemen van klager om een ontvluchtingspoging te ondernemen, wordt geadviseerd klager te plaatsen in deEBI.

3.3. De selectiefunctionaris die klager op 19 mei 2004 in de landelijke afzonderingsafdeling Nieuw Vosseveld te Vught heeft gesproken in het kader van het voorstel tot plaatsing in de EBI heeft het volgende bericht.
Klager had een probleem met een medegedetineerde in het h.v.b. in Alphen aan den Rijn. Om die reden zou die medegedetineerde valse informatie aan de directeur van het h.v.b. hebben verstrekt. Klager ontkent alle aantijgingen. Tenaanzien van de door hem ondernomen vluchtpoging in Amsterdam heeft klager aangegeven dat hij zich toen geen raad wist met zijn situatie. Klager is in het verleden in ernstige mate in beeld geweest met betrekking totontvluchtingsverhalen. Zijn uitlevering aan Frankrijk is toelaatbaar geacht en hij heeft in dat land een lange gevangenisstraf te verwachten. In Amsterdam en in Alphen aan den Rijn is klager nadrukkelijk in beeld geweest terzake vanontvluchtingspogingen met hulp van buitenaf. In Amsterdam heeft verzoeker daarbij een niet van echt te onderscheiden nepwapen gericht gehouden op het inrichtingspersoneel. Nu beide ontvluchtingsverhalen in tijd bezien kort na elkaarspelen en klager preventief is ingesloten terzake van bedreiging, wapenbezit en poging tot ontvoering c.q. gijzeling, waarbij geconcludeerd kan worden dat geweld gerelateerd is aan de persoon van klager, zal een ontvluchting vanklager leiden tot een grote mate van onrust in de samenleving.

3.4. De selectiefunctionaris heeft bericht dat uit de beschikbare informatie is gebleken dat klager moet worden gekwalificeerd als vluchtgevaarlijk. Hij is sinds april 2003 gedetineerd en heeft op 14 december 2003 een poginggedaan te ontvluchten vanuit het h.v.b. Demersluis. Daarbij was sprake van een goed voorbereide poging met hulp van een medegedetineerde, waarbij gebruik werd gemaakt van een vuurwapen. Daaruit is gebleken dat klager in staat isorganisatorische en financiële invulling te geven aan ontluchtingsvoornemens, een en ander kennelijk met hulp van buiten en van medegedetineerden. Klager wordt omschreven als een professionele man die angstwekkend koel en rustigblijft. Klager is vervolgens overgeplaatst naar de locatie Alphen aan den Rijn. Op 10 mei 2004 was er sprake van vertrouwelijke en betrouwbare informatie waaruit kan blijken dat hij voornemens was om te ontvluchten, zulks met hulpvan binnen en buiten. Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en hij heeft tegen die veroordeling hoger beroep ingesteld. Inmiddels is bekend dat klager op verdenking van ernstige delictplegingen te zijner tijdzal worden uitgeleverd aan Frankrijk. Een eventuele ontvluchting van klager is maatschappelijk bezien onaanvaardbaar en zou leiden tot een geschokte rechtsorde. Gelet op een en ander is besloten tot klagers overplaatsing naar deEBI.

4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende.
Klager is binnen korte tijd tot twee maal toe betrokken geweest bij c.q. verdacht van een poging tot ontvluchting, met hulp van binnen en buiten de inrichting. In één van die gevallen is daarbij een op een vuurwapen gelijkendvoorwerp gebruikt. Klager verblijft thans in preventieve hechtenis in afwachting van de behandeling van een hoger beroep terzake een veroordeling tot een gevangenisstraf van twee jaren wegens overtreding van de Wet wapens enmunitie, de voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld en het –kortweg- valselijk opmaken of vervalsen van een reisdocument. Klagers uitlevering aanFrankrijk, zulks terzake van (naar Nederlands recht) overtreding(en) art. 2 van de Opiumwet is toelaatbaar verklaard.
De beroepscommissie komt, de hiervoor genoemde omstandigheden tezamen en in onderling verband beziende, tot het oordeel dat in redelijkheid kon worden geconcludeerd dat klager een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaarmaatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten vormt. Het terzake door klager gevoerde verweer doet hier niet aan af.
De beroepscommissie concludeert dat klager, gelet op het hiervoor overwogene, valt in de onder 4.2 bedoelde categorie a. De beroepscommissie komt, gelet op het vorenstaande, tot het oordeel dat de beslissing klager te plaatsen in deEBI niet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 5 augustus 2004

secretaris voorzitter

Naar boven