Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1110/GA, 9 augustus 2004, beroep
Uitspraakdatum:09-08-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/1110/GA
betreft: [klager] datum: 9 augustus 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 27 mei 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 24 mei 2004 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 juli 2004, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager en de heer [...], unit-directeur bij voormelde inrichting.
Omdat klager de Nederlandse taal niet machtig is, is hem bijstand van een tolk in de Albanese taal verleend.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in de eigen cel, wegens het valselijk beschuldigen van het personeel.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft zijn trainingsbroek in zowel de locatie Ooyerhoek als in het huis van bewaring in Arnhem gedragen. Toen zaten er nog geen vlekken in die broek. Klager heeft in Vught zijn broek aan het personeel afgegeven om te latenwassen. Toen hij de broek terug kreeg, zaten er gele vlekken in. Klager heeft vervolgens alleen gevraagd hoe het kwam dat er opeens vlekken in zijn broek zaten. Hij heeft daarbij niemand beschuldigd. Enige tijd later hoorde klagerdat hij een van de personeelsleden zou hebben beschuldigd. Dat heeft hij niet gedaan. Klager vraagt zich wel af waarom de badmeester geen opmerking heeft gemaakt ten aanzien van de trainingsbroek bij binnenkomst in de inrichting.Hij heeft toen geen melding gemaakt van eventuele vlekken. De vlekken waren immers duidelijk zichtbaar. Het betrof vier of vijf gele vlekken. Indien het niet een dure trainingsbroek zou hebben betroffen, had klager geen klachtingediend.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Bij binnenkomst in de inrichting worden goederen van gedetineerden door de badmeester op contrabande gecontroleerd in verband met de veiligheid in de inrichting. Hij controleert de staat van binnengekomen kleding niet. In dit gevalheeft een afdelingsmedewerker aangegeven dat de betreffende trainingsbroek, toen deze uit klagers fouillering werd opgehaald, is gecontroleerd. Op dat moment is geconstateerd dat er vlekken op die trainingsbroek zaten. De directeurheeft aan klager, bij de afhandeling van het verslag, gevraagd of de vlekken niet al eerder in de trainingsbroek hebben gezeten. Daarop heeft klager tegenover de directeur verklaard dat het personeel loog met betrekking tot devlekken op die broek. De directeur heeft geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat het personeel niet naar waarheid zou verklaren. De betreffende vlekken moeten daarom in de optiek van de directeur reeds voor het aanbiedenter bewassing in de broek hebben gezeten. Door te trachten het personeel te misleiden heeft klager geprobeerd het gezag van het inrichtingspersoneel te ondermijnen. Daarom is aan klager de onderhavige disciplinaire straf opgelegd.

3. De beoordeling
Klager heeft het personeel beschuldigd een aan hem toebehorende broek verkeerd te hebben gewassen dan wel verkeerd te hebben behandeld, ten gevolge waarvan er schade, te weten vlekken, op die trainingsbroek zou zijn ontstaan.Blijkens het terzake opgemaakte verslag zaten de betreffende vlekken reeds in de trainingsbroek toen deze (vanuit de fouillering) voor het eerst aan klager werd uitgereikt. De beroepscommissie acht het daarom aannemelijk dat klager,daarbij mede gelet op zijn uitlatingen tegenover de directeur daaromtrent, heeft getracht het personeel te misleiden. Een dergelijke misleiding heeft een gezagsondermijnend karakter, waardoor de orde in de inrichting in gevaar wordtgebracht. De aangevallen beslissing van de directeur is daarom niet genomen in strijd met een in de inrichting geldend wettelijk voorschrift en die beslissing kan ook niet, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, alsonredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom - voorzover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van debeklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. H.B. Greven en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 9 augustus 2004

secretaris voorzitter

Naar boven