Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1209/STV, 17 juni 2004, schorsing
Uitspraakdatum:17-06-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/1209/STV

betreft: [klager] datum: 17 juni 2004

De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennis genomen van een op 14 juni 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. R.Polderman, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de Prof.mr. W.P.J. Pompekliniek te Nijmegen (hierna de Pompekliniek).

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 69, vierde lid, in verbinding met artikel 64 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van deMinister van Justitie (Minister), inhoudende intrekking van de machtiging tot het verlenen van verlof.

De voorzitter heeft voorts kennis genomen van het beroepschrift d.d. 9 juni 2004, de toelichting van 16 juni 2004 op het schorsingsverzoek namens verzoeker en de daarbij gevoegde brief van verzoeker d.d. 15 juni 2004, alsmede van deschriftelijke inlichtingen van de Minister d.d. 15 juni 2004.

1. De standpunten
Door en namens verzoeker is aangegeven dat hij in strijd met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel op 4 juni 2004 op last van de Minister van een open plaats buiten de inrichting, waar hij met toestemming van deMinister verbleef, is teruggeplaatst in de Pompekliniek. Op volstrekt willekeurige wijze heeft de Minister de machtiging voor het verlenen van verloven aan verzoeker ingetrokken, nadat de Minister ernstig in het nauw was gebrachtdoor een opeenstapeling van fouten die uiteindelijk uitmondden in de zeer betreurenswaardige ontvoering van een meisje door een ter beschikking gestelde. De Minister heeft daarbij gereageerd op de waan van de dag en de belangen vanverzoeker ondergeschikt gemaakt aan politieke koehandel.
Bij de in totaal negen aanvragen voor verlof van verzoeker heeft de kliniek altijd melding gemaakt van zijn v.i.-datum (17 mei 2005). Het Toetsingskader verlof ter beschikking gestelden (ministeriële circulaire d.d. 1 maart 2000,5012782/00/DJI) biedt de mogelijkheid voor verlof, inclusief proefverlof, ondanks het feit dat de v.i.-datum nog niet is verstreken. Dit beleid is overigens recent gewijzigd: per fax van 8 juni 2004 is aan de tbs-klinieken kenbaargemaakt dat in geval van een combinatievonnis niet meer verlof voor de v.i.-datum zal worden verleend. Het advies van de rechter als bedoeld in artikel 37 b, tweede lid, Wetboek van Strafrecht heeft uitsluitend betrekking op dedatum voor opname in een tbs-inrichting. Van dit advies is om zwaarwegende redenen en na een zorgvuldige procedure afgeweken. In januari 2000 heeft het Penitentiair Selectie Centrum de Minister geadviseerd tot versnelde opname vanverzoeker in een tbs-kliniek wegens detentieongeschiktheid van verzoeker, waarna verzoeker op 21 november 2000 in de Pompekliniek is geplaatst. Alle beschikbare stukken, zoals het rapport delictanalyse, de wettelijke aantekeningen,de verlofaanvragen en het verlengingsadvies, geven aan dat er geen sprake is van delict- of recidivegevaar. De mededeling van het waarnemend hoofd van de Pompekliniek slaat de plank op dat punt geheel mis. Het sluit niet aan bij deredengeving van de Minister en de zojuist genoemde stukken. Gedurende de periode waarin verzoeker verloven heeft gehad, is er geen enkele wanklank ten aanzien van zijn gedrag, het nakomen van afspraken, het contact met de kliniek enhet functioneren in de maatschappij. Met steun van de kliniek, maar met name op eigen kracht heeft verzoeker een bedrijf opgezet en is hij een samenwerkingsverband aangegaan met een gerenommeerd bedrijf. Bij zijnbedrijfsactiviteiten heeft hij bewust alle afspraken voor de regio Brabant, de vermoedelijke woonplaats van de nabestaanden, structureel door anderen laten uitvoeren. Door de intrekking van zijn verloven is desamenwerkingsovereenkomst door genoemd bedrijf opgezegd en is het bedrijf van verzoeker beëindigd. Hierdoor loopt verzoeker financiële schade op en wordt zijn perspectief op de arbeidsmarkt verder uitgehold.
Onrust bij de nabestaanden was logischerwijs te verwachten ongeacht het moment waarop zij zouden worden ingelicht. Belangrijk is dat de nabestaanden alsnog uitgebreid worden voorgelicht met betrekking tot de actuele situatie.Verzoeker is bereid om daartoe alle wenselijk geachte stappen te ondernemen en/of aanvullende voorwaarden bij het verlof te accepteren. Dit in tegenstelling tot de stellige beweringen van een lid van de Tweede Kamer en eenvertegenwoordiger van Slachtofferhulp in het televisieprogramma Rondom tien dat verzoeker de nabestaanden zou hebben bedreigd. De Minister heeft zijn besluit mede laten bepalen door de mogelijk om politieke redenen bewustaangewakkerde angst bij de nabestaanden.
De Minister heeft voorts niet voldaan aan de hoor- en mededelingsplicht. Verzoeker heeft van de Minister niet een schriftelijke mededeling van de beslissing terzake ontvangen en is terzake niet gehoord. Pas toen bleek dat dePompekliniek het niet eens was met de beslissing van de Minister heeft de Minister op 11 juni 2004 besloten om de machtiging schriftelijk in te trekken. Op 15 juni 2004 heeft verzoeker van het hoofd van de Pompekliniek een afschriftvan die beslissing van de Minister ontvangen, alsmede een schriftelijke mededeling inzake de intrekking van zijn verlof door het hoofd van de inrichting.
Verzoeker krijgt vanaf het moment van terugmelding in de Pompekliniek berichten van de Minister met de opdracht aan de Pompekliniek om te rapporteren hoe verzoeker daarop reageert. Kennelijk hoopt men hem zodanig te provoceren dathij daarop gaat reageren en men zodoende de bestreden beslissing achteraf kan legitimeren.
De aard van de bestreden beslissing leent zich voor schorsing, gelet op artikel 69, vierde lid jo artikel 64 Bvt. Schorsing van de bestreden beslissing leidt tot herleving van de op 2 oktober 2003 verleende machtiging van deMinister aan de Pompekliniek tot het verblijf van verzoeker op een open plaats. Verzoeker heeft een dringend en spoedeisend belang bij schorsing hangende de beslissing op het op 9 juni 2004 ingediende beroep tegen de intrekking vande machtiging tot het verlenen van verlof. Gelet op de grote gevolgen van de bestreden beslissing voor verzoeker, wordt met klem verzocht om een zo spoedig mogelijk mondelinge behandeling van het schorsingsverzoek en het horen vande behandelcoördinator van verzoeker als getuige.

Uit de inlichtingen van de Minister komt het volgende naar voren. De Minister heeft op 4 juni 2004 mondeling de aan de Pompekliniek verleende machtiging tot het verlenen van verlof ingetrokken, waarna op diezelfde datum het hoofdvan de Pompekliniek het verlof van verzoeker heeft ingetrokken. De mondelinge intrekking van bedoelde machtiging is bij brief d.d. 11 juni 2004 aan het hoofd van de Pompekliniek bevestigd. Daarin is aangegeven dat achteraf bezienniet een machtiging tot het verlenen van verlof afgegeven had mogen worden. In de afgelopen periode is bij de nabestaanden van de slachtoffers van verzoeker veel onrust ontstaan, omdat zij onverwachts met hem werden geconfronteerdin een winkelcentrum in Utrecht. Ook in de media en de politiek is daarover de nodige consternatie ontstaan. Daarbij speelde een rol dat verzoeker reeds ver voor zijn v.i.-datum van tbs-verlofmodaliteiten gebruik kon maken, terwijlde rechter de Minister heeft geadviseerd de tbs van verzoeker niet eerder te laten aanvangen dan nadat verzoeker tweederde van de hem opgelegde gevangenisstraf heeft ondergaan. Een dergelijk advies impliceert in de praktijk dat debetrokken tbs-gestelde voor die tijd ook niet in aanmerking komt voor verlof. Daarnaast is naar aanleiding van de ontvoering van een dertienjarig meisje te Eibergen grote maatschappelijke onrust ontstaan over het verlofbeleid binnende tbs.
Het schorsingsverzoek dient dan ook te worden afgewezen om reden dat de aard van de bestreden beslissing zich niet leent voor schorsing dan wel de Minister goede gronden had de bedoelde machtiging in te trekken.

2. De beoordeling
De schorsingsprocedure leent zich, in tegenstelling tot de behandeling van het bodemgeschil in beroep, niet voor een mondelinge behandeling van het schorsingsverzoek en het daarbij horen van een getuige. De voorzitter wijst dedaartoe strekkende verzoeken derhalve af.

Naar het oordeel van de voorzitter leent de aard van de beslissing tot intrekking van een bestaande machtiging tot het verlenen van verlof zich, anders dan de aard van een beslissing tot weigering tot het verlenen van verlof, weldegelijk voor schorsing.

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van een beslissing van de Minister slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aande orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beroep is ingesteld zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om niet te wachten tot behandeling van het beroep maar thans over te gaan tot schorsing van dein beroep bestreden beslissing.
Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval, nu uit de thans voorhanden stukken geen enkele inhoudelijke reden voor intrekking van de afgegeven machtiging tot het verlenen van onbegeleid verlof aan verzoeker gedurendemeerdere nachten aaneen naar voren komt. In de bestreden beslissing en de daarvoor gegeven motivering klinken overwegingen van algemeen beleid en beleidswijziging – met terugwerkende kracht – door zonder dat de beslissing istoegespitst op de bijzonderheden van het individuele geval, en met name zonder dat daarbij is betrokken hoe de verloven van verzoeker tot dan toe waren verlopen. Noch uit de verklaringen van de Minister, noch uit die van verzoekerkomt naar voren dat er door toedoen van verzoeker zelf enige aanleiding is ontstaan tijdens het verlof voor intrekking van de machtiging tot het verlenen van dat verlof. Voorts kan de aangevoerde reden dat de Minister achterafbezien niet tot het afgeven van de bedoelde machtiging had mogen besluiten in het licht van de rechterlijke uitspraak waarbij verzoeker zowel gevangenisstraf als tbs is opgelegd de bestreden beslissing niet rechtvaardigen: reedsniet omdat rechterlijke adviezen omtrent het meest wenselijke ingangstijdstip van de tbs geen dwingende kracht hebben, en – naar de voorzitter ambtshalve bekend is – in de regel niet door de Minister worden opgevolgd, maar in hetbijzonder niet omdat verzoeker op advies van het Penitentiair Selectie Centrum wegens detentieongeschiktheid door de Minister versneld in de Pompekliniek is geplaatst. In het Toetsingskader verlof ter beschikking gestelden van 1maart 2000, nr. 5012782/00/DJI is expliciet opgenomen dat vóórafgaand aan de v.i.-datum ook proefverlof kan worden verleend aan iemand die een lange gevangenisstraf heeft gekregen naast tbs. Dit alles impliceert dat de Minister op 2oktober 2003 wel degelijk machtiging tot het verlenen van (in casu minder ver dan proefverlof strekkend) verlof aan verzoeker heeft mogen geven, en van een toen rechtens onjuiste beslissing in het geheel geen sprake is.

De voorzitter zal het verzoek om schorsing derhalve toewijzen.

Overigens schrijft de wet de Minister niet een hoor- en mededelingsplicht ten aanzien van de betrokken tbs-gestelde voor wat betreft de beslissing tot intrekking van een afgegeven machtiging tot het verlenen van verlof. Wel dienthet hoofd van de tbs-inrichting na intrekking van de bedoelde ministeriële machtiging de betrokken tbs-gestelde te horen en schriftelijk in te lichten over de vervolgens te nemen beslissing tot het intrekken van verlof.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe.

Aldus gedaan door mr. N. Jörg, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 17 juni 2004

secretaris voorzitter

Naar boven