Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0743/GM, 27 juli 2004, beroep
Uitspraakdatum:27-07-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/743/GM

betreft: [klager] datum: 27 juli 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 15 april 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Haaglanden, locatie Zoetermeer,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 5 april 2004 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 juni 2004, gehouden in de p.i. Amsterdam, is klager gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie Zoetermeer is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 18 november 2003, betreft het handelen van de medische dienst naar aanleiding van het kneuzen/breken van drie vingers van klagers rechterhandtijdens sport.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht.
Tijdens volleybal op woensdag 22 oktober 2003 (klager stelt 15 oktober 2003, doch dat is een kennelijke vergissing) heeft klager een klap tegen zijn vingers gekregen. Drie vingers deden pijn. Hij moest zijn vingers maar onder dekraan houden, werd er gezegd. De drie vingers waren erg pijnlijk, de middelvinger werd dik en paars en begon te kloppen. In de locatie Zoetermeer gaat op woensdag om 17.00 uur de zgn. zondagsdienst in. Daarom kon niemand hem naarhet ziekenhuis brengen. De volgende ochtend bleek ook een deel van klagers hand opgezet te zijn. De verpleegkundige heeft naar zijn hand gekeken en deze aangeraakt -hetgeen erg pijnlijk was- maar verder gebeurde er niets. Zes dagenlater heeft dezelfde verpleegkundige naar de hand gekeken. Op 17 november 2003 is klager naar de medische dienst geweest, alwaar meteen een verwijsbriefje voor het ziekenhuis werd geschreven, teneinde een foto van de kwetsuur telaten maken. Op 20 november 2003 zou klager naar het ziekenhuis worden vervoerd. Vanwege onenigheid over de wijze van transport -klager zou een broekstok krijgen, ondanks het feit dat hij al drie maal onbegeleid met verlof wasgeweest- heeft klager transport geweigerd. Op een later tijdstip is klager alsnog naar het ziekenhuis geweest, alwaar op de foto bleek dat klagers vinger gebroken was. Zijn vinger is gespalkt en hij kreeg fysiotherapievoorgeschreven. Op 11 december 2003 bleek bij navraag dat klager nog niet op de wachtlijst voor fysiotherapie was geplaatst. Inmiddels zit de vinger in het gips en zal klager in een later stadium revalidatie krijgen.
Als de ernst van de klacht meteen was onderkend, dan zou het nu beter zijn gegaan.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.
Klager verblijft al geruime tijd niet meer in de p.i. Haaglanden waardoor ook zijn medisch dossier daar niet meer is. De data wanneer het allemaal gebeurde zijn dan ook niet bekend. Klager heeft zijn vinger laten zien waar deverpleegkundige niet aan mocht komen om te onderzoeken, het betroffen geen drie vingers. Hem is gezegd dat hij moest blijven oefenen, zijn vingers in beweging moest houden.
Ook is gezegd dat wanneer de pijn niet minder of juist erger zou worden, dat klager dit moest melden. Dat is de verantwoordelijkheid van de persoon zelf.
Klager heeft inderdaad zijn vinger twee maal aan een andere collega laten zien welke hem op het spreekuur van de huisarts heeft geplaatst, en niet op eigen initiatief, 26 dagen later, zoals klager zegt.
Er is inderdaad een foto gemaakt waar een fisuurtje op is ontdekt. Klager is aangeraden goed te blijven oefenen waardoor het functieverlies beperkt zou blijven of helemaal zou verdwijnen.

3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting dat vast staat dat klager bij zijn eerste bezoek aan de verpleegkundige heeft aangegeven door een klap tegen zijn vingers tijdens een partijvolleybal last te hebben van een of meerdere vingers aan zijn rechterhand. Dat er met die hand iets mis was, was kennelijk zichtbaar, doordat de vinger(s) dik en paars waren en ook een deel van de hand gezwollen was. Onder dieomstandigheden had het op de weg van de verpleegkundige, door toedoen van de inrichtingsarts, gelegen klager door te verwijzen naar de huisarts dan wel naar het ziekenhuis teneinde een foto te laten maken om de mate van kwetsuurvast te stellen. Nu dit niet is gebeurd, terwijl evenmin is gebleken van een deugdelijke reden om deze doorverwijzing achterwege te laten is de beroepscommissie, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeeldat het handelen van de verpleegkundige handelend onder verantwoordelijkheid van de inrichtingsarts moet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Dit klemt te meer nu uit de door de revalidatieartsvan het universitair medisch centrum Rotterdam opgestelde brief van19 mei 2004 valt af te leiden dat sprake is van een verwaarloosde klacht. Niet valt uit te sluiten dat bij adequaat handelen door de verpleegkundige de thans bijklager nog bestaande klachten aanzienlijk minder zouden zijn geweest. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. Klager zal de na te noemen tegemoetkoming worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de locatie Zoetermeer toekomende tegemoetkoming op € 125,-.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode-Zwart en I.A. de Graaff, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 27 juli 2004

secretaris voorzitter

Naar boven