nummer: 04/908/GB
betreft: [klager] datum: 22 juli 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 11 mei 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], geboren op [1973], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 4 mei 2004 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouwe mr. J. Steenbrink, advocaat te Nijmegen, op 25 juni 2004 door een lid van de Raad gehoord.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot plaatsing van klager als preventief gehechte in de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.
2. De feiten
Klager is sedert 25 januari 2004 gedetineerd. Hij verbleef in het h.v.b. Almere-Binnen te Almere. Vanuit het h.v.b. Almere-Binnen is hij (tijdelijk) geplaatst in de landelijke afzonderingsafdeling (l.a.a.) Nieuw Vosseveld, vanwaaruit hij op 6 mei 2004 is geplaatst in de EBI
3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de beslissing hem te plaatsen in de EBI toegelicht als weergegeven in het daarvan opgemaakte hoorverslag. Een kopie van dat verslag (inclusief de pleitnota) is aan deze uitspraakgehecht en de inhoud daarvan geldt voor hier ingevoegd en herhaald.
3.2. In het selectievoorstel van de directeur van het h.v.b. Almere-Binnen te Almere is aangegeven dat klager, mede gelet op de rapportage van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (Grip) d.d. 19 maart 2004, waarin wordtgesteld dat klager bezig was om zich met behulp van een personeelslid aan verdere detentie te onttrekken, een geschikte kandidaat is voor plaatsing in de EBI. Daarbij speelt mede een rol dat klager, blijkens het Griprapport d.d. 3augustus 2000, reeds eerder werd verdacht van een poging tot ontvluchting. Klagers uitlevering is door de Belgische autoriteiten verzocht naar aanleiding van een hem opgelegde gevangenisstraf van tien jaar. Die uitlevering istoelaatbaar verklaard.
3.3. De selectiefunctionaris die klager op 22 april 2004 in het h.v.b. Almere-Binnen heeft gesproken in het kader van het voorstel tot plaatsing in de EBI heeft het volgende bericht.
Klager is op 28 januari 2004 in het h.v.b. Almere-Binnen geplaatst als veroordeelde gedetineerde met een gevangenisstraf van vier maanden. Klager is illegaal in Nederland en zijn uitlevering naar België wordt toelaatbaar geacht. InBelgië is klager veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar. Hij staat aldaar bekend als zeer gewelddadig. Hij zou deel uitmaken van een criminele organisatie die zich bezig houdt met voertuigcriminaliteit. Klager is (onderandere naam) eerder in Nederland gedetineerd geweest en zou op 28 juli 2000 een ontvluchtingspoging hebben ondernomen. Op 27 oktober 2000 is klager toen uitgeleverd aan België. Klager is op 24 januari 2004 aangehouden terzake vanhet rijden in een gestolen auto, het inrijden op politieambtenaren en verzet tegen politieambtenaren. Blijkens informatie van het meldpunt Grip d.d. 17 maart 2004 zou klager bezig zijn met de voorbereiding van een ontsnapping,waarbij een personeelslid omgekocht zou worden. Dit wordt door de inrichting waar klager verbleef bevestigd. Op grond van deze inlichtingen wordt klager voorgesteld voor plaatsing in de EBI Het meldpunt Grip heeft op 27 april 2004nadere informatie verstrekt. Klager zou zijn voornemen tot ontsnapping hebben erkend en aangegeven dat hij daarbij hulp zou krijgen van een medewerker van de inrichting. In klagers cel zou een papiertje met telefoonnummers van diemedewerker liggen. Dat papiertje is in klagers cel aangetroffen en de betreffende medewerker is niet meer op zijn werk verschenen. Door klager zou € 20.000,- zijn betaald aan die medewerker. Ook zou klager aan medegedetineerden eenbedrag van € 25.000,- hebben toegezegd voor hulp bij een ontsnapping. Daarbij zou ook een andere gedetineerde moeten ontsnappen. Daarvoor zou eveneens een bedrag beschikbaar zijn gesteld. Klager is op 29 maart 2004 in verzekeringgesteld en verblijft thans in voorlopige hechtenis terzake van de verdenking van betrokkenheid bij het op grote schaal plegen van diefstal van dure auto’s in georganiseerd verband. Het meldpunt Grip acht het waarschijnlijk datklager bezig is geweest met de voorbereiding van een ontvluchtingspoging.
In het gesprek met de selectiefunctionaris heeft klager erkend geld te hebben gegeven aan een personeelslid voor het regelen van bepaalde zaken buiten de inrichting. Daar is niets van terecht gekomen. Klager geeft aan niet bekend tezijn met het gegeven dat hij in België als zeer gewelddadig bekend zou staan en hij zou daar ook geen gevangenisstraf van tien jaar opgelegd hebben gekregen.
Klager lijkt een redelijk grote jongen te zijn in een criminele organisatie, waarbij het betalen van een geldbedrag aan een personeelslid als hard feit kan worden beschouwd. Klager is in het verleden met ontvluchtingsverhalen inverband gebracht, heeft een langere gevangenisstraf in België te ondergaan en zijn uitlevering wordt toelaatbaar geacht. In het geval van ontvluchting van klager zou er een bepaalde mate van onrust in de maatschappij ontstaan. Eenen ander levert tezamen voldoende reden voor plaatsing in het h.v.b. van de EBI.
3.4. De selectiefunctionaris heeft bericht dat de noodzaak tot overplaatsing van klager aan de orde is geweest in de vergadering van de adviescommissie EBI d.d. 29 april 2004. Zulks geschiedde naar aanleiding van hetselectievoorstel van de directeur van het h.v.b. Almere-Binnen. Uit de beschikbare informatie blijkt dat klager moet worden gekwalificeerd als vluchtgevaarlijk. Op 17 maart 2004 was er sprake van informatie dat klager voornemens waste zullen ontvluchten, zulks met mogelijke hulp van een inrichtingsmedewerker. Uit het terzake ingestelde onderzoek komt het volgende naar voren. Klager bedient zich van een alias c.q. valse personalia. Reeds tijdens een eerderedetentie bleek van voornemens tot ontvluchting, welke met hulp van medegedetineerden en met gewapende hulp van buitenaf zou moeten plaatsvinden. Klager was toen gedetineerd in verband met zijn uitlevering aan België. Klager is op 24januari 2004 aangehouden. Terzake van de feiten waarvoor hij is aangehouden is hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden. Klager is thans preventief gehecht terzake van de verdenking van ernstige delictplegingen ingeorganiseerd verband. Na afloop van de hem op te leggen gevangenisstraf zal klager worden uitgeleverd aan België. Klager staat bekend als zeer gevaarlijk en zeer gewelddadig en maakt deel uit van een (internationale) crimineleorganisatie. De betreffende organisatie houdt zich bezig met ernstige delictplegingen en heeft de beschikking over een aanzienlijk financieel vermogen. Klager heeft nog steeds contacten met die organisatie en heeft tijdens zijndetentie bezoek gehad van leden van die organisatie. Klager heeft inmiddels zijn laatste ontvluchtingspogingen volledig bekend. De selectiefunctionaris concludeert uit het voorgaande dat klager in staat is gebleken organisatorischeen financiële invulling te geven aan ontvluchtingsvoornemens dan wel om derden daarvoor in te schakelen. De omstandigheid dat klager zijn erkennende verklaring in een later stadium heeft ingetrokken doet daaraan niets af. Op grondvan de door klager gepleegde delicten moet worden vastgesteld dat hij het gebruik van geweld, om invulling aan zijn ontvluchtingsvoornemens te geven, niet uit de weg zal gaan, zeker niet in die gevallen waarin dit vandoorslaggevende betekenis zou zijn. Een eventuele ontvluchting van klager zou maatschappelijk onaanvaardbaar zijn en leiden tot een geschokte rechtsorde.
4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.
4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.
4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.
4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende.
Klager verblijft thans in voorlopige hechtenis terzake van de verdenking van de misdrijven (kortweg) heling, deelname aan een criminele organisatie, valsheid in geschrifte, merkenvervalsing en/of gekwalificeerde diefstal. Na afloopvan zijn detentie zal hij worden uitgeleverd aan België. België heeft klagers uitlevering gevraagd naar aanleiding van een veroordeling van klager terzake van (naar Nederlands recht) de misdrijven genoemd in de artikelen 282, 312 en317 van het Wetboek van Strafrecht. De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk dat klager tijdens zijn huidige detentie aan een medewerker van de inrichting een groot geldbedrag ter beschikking heeft gesteld, met het doel zijnontsnapping mogelijk te maken. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat klager aan medegedetineerden een groot geldbedrag heeft geboden teneinde een ontvluchting van hem en/of een medegedetineerde mogelijk te maken. Voorts is er tijdenseen eerdere detentie sprake geweest van betrokkenheid bij de voorbereiding van een ontvluchting, al dan niet met behulp van buitenaf.
De beroepscommissie komt, de hiervoor genoemde omstandigheden tezamen en in onderling verband beziende, tot het oordeel dat in redelijkheid kon worden geconcludeerd dat klager een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaarmaatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten vormt. Het terzake door en namens klager gevoerde verweer doet hier niet aan af.
De beroepscommissie komt daarom, gelet op het vorenstaande, tot het oordeel dat de beslissing klager te plaatsen in de EBI niet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijkof onbillijk kan worden aangemerkt.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 22 juli 2004
secretaris voorzitter