nummer: 04/882/GA
betreft: 22 gedetineerden datum: 22 juli 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 29 april 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van het huis van bewaring (h.v.b.) De Boschpoort te Breda,
gericht tegen een uitspraak d.d. 8 april 2004 van de beklagcommissie bij voormeld h.v.b., gegeven op tweeëntwintig identieke klachten van de in de aan deze uitspraak gehechte bijlage vermelde gedetineerden, verder te noemen klagers,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 25 juni 2004, gehouden in de p.i. Vught, is de heer [...], unit-directeur bij voormeld h.v.b. gehoord.
Namens klagers zijn [...] en [...] opgeroepen. Hoewel voor hun vervoer naar de zitting was zorggedragen, hebben zij schriftelijk aangegeven daarvan geen gebruik te willen maken.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het niet doorgaan van de avondrecreatie op 24 februari 2004 en het daardoor gedurende vijf achtereenvolgende dagen missen van een avondprogramma.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De beklagcommissie heeft bij haar berekening van het aantal uren dat er recreatie werd aangeboden een fout gemaakt. Er werd aan klagers meer recreatie aangeboden dan het aantal uren waarop de beklagcommissie uitkomt. Het gingklagers overigens niet om het totale aantal uren maar de klacht zag op de ongelijkheid tussen het recreatieaanbod voor hun afdeling en voor de tweede ring. Op dit moment krijgt iedere in de inrichting verblijvende gedetineerde perweek zeven uren recreatie aangeboden. In de betreffende week is voor klagers één uur recreatie komen te vervallen. Reden daarvoor was dat er een tekort was aan beschikbaar personeel. In verband met de carnavalsperiode had veelpersoneel verlof aangevraagd. Men had dat verlof tijdig aangevraagd en er was geen reden om die verlofaanvragen af te wijzen. De directeur heeft toen een keuze moeten maken. Ofwel klagers kregen die week één uur minder recreatieofwel alle in de inrichting verblijvende gedetineerden zouden op de recreatie worden gekort. De directeur heeft de gevolgen voor zo veel mogelijk gedetineerden zo gering mogelijk willen houden. Daarom is ervoor gekozen om klagersring op de dinsdagavond eenmalig geen recreatie te bieden. Door de directeur is toen nog bezien of er een mogelijkheid was om aan de gedetineerden voor het vervallen van de recreatie op dinsdag een compensatie aan te bieden. Dat isniet gelukt. Overigens hebben alle klagers tenminste het wettelijk minimaal voorgeschreven aantal uren recreatie aangeboden gekregen.
Klagers hebben hun standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Op grond van het in voornoemd h.v.b. geldende dagprogramma hebben de daar (op de tweede ring) verblijvende gedetineerden recht op zeven uren recreatie per week. Vast staat dat in de periode van 21 tot en met 27 februari 2004 aanklagers, die allen op de tweede ring van het h.v.b. verbleven, in totaal zes uren recreatie is aangeboden, terwijl aan de overige in het h.v.b. verblijvende gedetineerden zeven uren recreatie is aangeboden. Gelet op het vorenstaandeverdienen de volgende twee vragen beantwoording.
a. Is aan klagers het wettelijk minimum aantal uren recreatie geboden;
en, indien het antwoord daarop bevestigend luidt,
b. is de omstandigheid dat aan klagers één uur minder recreatie is aangeboden dan in het dagprogramma staat vermeld, reden voor een gegrondverklaring van het beklag.
Het minimum aantal uren recreatie dat aan gedetineerden moet worden aangeboden is geregeld in artikel 49, tweede lid. Dit artikel luidt – voor zover hier van belang –:
(...)
”-2. De directeur draagt zorg dat de gedetineerde in de gelegenheid wordt gesteld tot deelname aan recreatieve activiteiten, gedurende tenminste zes uren per week.”
(...)
Nu klagers in de betreffende periode tenminste zes uren – en dus overeenkomstig het hiervoor vermelde wettelijke minimum – in de gelegenheid zijn gesteld om deel te nemen aan recreatieve activiteiten, ziet de beroepscommissie daaringeen reden voor een gegrondverklaring van het beklag.
Klagers hebben in genoemde periode – in verband met personeelsgebrek – één uur minder recreatieve activiteiten aangeboden gekregen dan in het dagprogramma staat vermeld en één uur minder dan de andere in het h.v.b. verblijvendegedetineerden. De beroepscommissie acht aannemelijk dat het personeelsgebrek met name betrekking had op het op de ring van klagers werkzame personeel en dat de directeur heeft getracht de gevolgen van dat personeelsgebrek minimaalte houden. De omstandigheid dat er verschil is gemaakt tussen klagers en de op de andere ringen verblijvende gedetineerden, rechtvaardigt daarom geen gegrondverklaring van het beklag.
De directeur had dat personeelsgebrek evenwel kunnen voorzien. Hij heeft ter zitting aangegeven dat het betreffende personeel tijdig verlof had aangevraagd voor die periode. Nu de directeur voldoende tijdig heeft geweten dat ersprake zou zijn van een personeelstekort, had hij daarvoor een andere oplossing kunnen zoeken dan het korten op de in het dagprogramma van het h.v.b. vastgelegde recreatieve activiteiten van klagers. Gelet daarop wordt de beslissingvan de directeur om de aangeboden aantal uren recreatie eenmalig met een uur te verkorten, hoewel niet in strijd met een in de inrichting geldend wettelijk voorschrift, onredelijk en onbillijk geacht. Het beroep is daarom ongegronden de beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie, met wijziging van de gronden bevestigen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en mr. J. Lamens, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 22 juli 2004
secretaris voorzitter
Bijlage met namen van klagers:[22 klagers]