Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0207/GM, 19 juli 2004, beroep
Uitspraakdatum:19-07-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/207/GM

betreft: [klager] datum: 19 juli 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 5 februari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Arnhem, locatie Arnhem-Zuid,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 27 januari 2004 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

De beroepscommissie hield zitting op 11 juni 2004 in de p.i. Amsterdam.
Klager, die in een zeer beperkt beveiligde inrichting verblijft, heeft telefonisch laten weten niet ter zitting te kunnen verschijnen.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie Arnhem-Zuid is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 30 november 2003, betreft het niet verstrekken van kalmerende middelen.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft in zijn beroepschrift het volgende aangevoerd.
Klager gebruikte al lange tijd Seroxat tegen de stress. In de locatie Arnhm-Zuid kreeg hij deze medicatie aanvankelijk ook voorgeschreven. Op enig moment is dit gewijzigd en kreeg hij andere medicatie voorgeschreven. Omdat deze inhet geheel niet hielp tegen zijn klachten, is hij met het gebruik daarvan gestopt.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, als volgt toegelicht.
Klager kwam binnen met Seroxat. Vanwege de stress is klager eenmaal drie dagen oxazepam voorgeschreven. De psychiater vond geen indicatie voor verdere verstrekking van benzodiazepines.
Op basis van de regelgeving werd klager in de inrichting paroxetine verstrekt. Dit betreft hetzelfde medicijn als Seroxat, maar is van een ander fabrikaat. Het middel heeft derhalve ook dezelfde werking. Klager heeft zelf beslotendeze medicatie niet langer te gebruiken.

3. De beoordeling
Vast staat dat klager bij binnenkomst in de inrichting op 4 april 2003 het antidepressivum Seroxat gebruikte. In verband met de vigerende regelgeving ten aanzien van het verstrekken van medicijnen, dient in voorkomende gevallen inplaats van een specifiek merkproduct het generieke product -in casu paroxetine- te worden voorgeschreven. Zo is dit ook in het onderhavige geval geschied. Aan klager is derhalve exact hetzelfde medicijn, met dezelfde werking echtervan een ander fabrikaat, voorgeschreven. De inrichtingsarts heeft hiermee medisch gezien, niet onjuist gehandeld, nu paroxetine equivalent is aan Seroxat. Dat klager zelf het idee had dat paroxetine een andere, maar vooral voor zijnsituatie minder goede werking had, maakt vorenstaande niet anders. De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als instrijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode-Zwart en R. Vogelenzang, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 19 juli 2004.

secretaris voorzitter

Naar boven