Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0949/GA, 19 juli 2004, beroep
Uitspraakdatum:19-07-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/949/GA

betreft: [klager] datum: 19 juli 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 7 mei 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift d.d. 2 mei 2004 van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 26 april 2004 van de beklagcommissie bij de locatie Ooyerhoek te Zutphen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de vertraging bij de verzending van een klaagschrift aan de beklagcommissie.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
De beklagcommissie heeft het klaagschrift onjuist gelezen. Dit klaagschrift betrof de vertraging van een op 25 februari 2004 verzonden poststuk. Gebleken is dat dit poststuk pas op 5 maart 2004 bij de commissie van toezicht isbinnengekomen. Klager heeft toen het onderhavig klaagschrift met betrekking tot de onzorgvuldige postafhandeling in de locatie Ooyerhoek ingediend. Er is dus geen sprake van overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 61,vijfde lid Pbw en klager dient te worden ontvangen in zijn klacht. De overige door klager verstrekte informatie was ter verduidelijking dat het hier niet om een incident ging maar dat het voortdurend mis ging met zowel in- alsuitgaande poststukken. Klager wordt dan ook voortdurend benadeeld in de behandeling en afhandeling van zaken. Klager wenst daarvoor gecompenseerd te worden.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt toegelicht.
Ondanks de vele met betrekking tot alle post verrichte inspanningen, verloopt de postverstrekking en -bezorging nog niet altijd even optimaal. De reden hiervoor is de clustervorming, waardoor alle post eerst in de locatie Doetinchemwordt verzameld om vervolgens verdeeld te worden over de andere locaties. Hierdoor kan er wel eens een brief per ongeluk op een andere locatie terecht komen. Er wordt regelmatig overleg gepleegd met de mensen die de post verstrekkenom te kijken waar verbeteringen aan te brengen zijn.

3. De beoordeling
Klager heeft in beroep aangevoerd dat zijn klaagschrift geen betrekking had op voorvallen dan wel incidenten die in oktober 2003 of in april 2004 plaatsvonden maar op de vertraging van een op 25 februari 2004 verzonden poststuk. Deoverige bij eerstgenoemd klaagschrift verstrekte informatie was bedoeld ter verduidelijking van het feit dat het hier niet om een incident ging maar om het structureel mislopen van de postbehandeling. Nu klager op 5 maart 2004, naarhij aangeeft onmiddellijk nadat hem bekend was geworden dat het eerder door hem op 25 februari 2004 verzonden klaagschrift bij de commissie van toezicht was ontvangen een klaagschrift heeft ingediend, is voldoende aannemelijk datklager zijn klaagschrift binnen de termijn van artikel 61, vijfde lid, van de Pbw heeft ingediend. Klager dient derhalve alsnog ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag.

Uit het over en weer aangevoerde blijkt van een vertraagde postbehandeling die niet op een te betreuren, maar te vergeven incident berust, doch een meer structureel karakter had. Aldus is sprake van een onzorgvuldig en daardoorbeklagwaardig handelen.
De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom niet in stand blijven. Klager dient alsnog ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag en dat beklag moet gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig omover te gaan tot het vaststellen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond.
Zij stelt vast dat aan klager geen tegemoetkoming wordt toegekend.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 19 juli 2004

secretaris voorzitter

Naar boven