Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0932/GA, 12 juli 2004, beroep
Uitspraakdatum:12-07-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bezoek  v

Uitspraak

nummer: 04/932/GA

betreft: [klager] datum: 12 juli 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 7 mei 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.C. Smit,advocaat te Utrecht, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 1 april 2004 van de beklagcommissie bij de locatie Lelystad, welke uitspraak op 29 april 2004 aan klager en de directeur is verzonden

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 juni 2004, gehouden in de locatie Alphen aan den Rijn, zijn gehoord klagers raadsvrouwe mr. P.C. Smit en de heer [...], unit-directeur bij de locatie Lelystad.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het niet zo spoedig mogelijk uitreiken van een poststuk;
b. het weigeren van advocatenbezoek.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a van het beklag:
In de uitspraak van de beklagcommissie wordt een verkeerde weergave gegeven van het telefoongesprek dat de raadsvrouwe heeft gehad met het hoofd van de beveiliging. Het betreffende poststuk is opengemaakt in bijzijn van klager. Hetbetreffende poststuk is daarna weer ingenomen en het hoofd van de afdeling beveiliging heeft het onder zich gehouden. Hij heeft de raadsvrouwe gebeld, nadat hij dat poststuk al weer een dag onder zich had. Nu het hier advocatenpostbetrof, had de inrichting over de inhoud daarvan geen oordeel mogen geven. Er is bestaat een persoonlijke relatie tussen klager en zijn raadsvrouwe. In het kader van die relatie vindt het postcontact plaats via de reguliere post. Inde ogen van de raadsvrouwe vallen juridische tijdschriften onder de noemer advocatenpost. De raadsvrouwe heeft nog getracht het betreffende blad (te weten Sancties) door de uitgever rechtstreeks naar de inrichting te laten sturen.De uitgever verzendt echter geen post naar inrichtingen. Daarom heeft de raadsvrouwe voor klager een abonnement besteld. Bij het eerste blad zat ook een verzamelband. De raadsvrouwe heeft vervolgens dat van de uitgever afkomstigepostpakket als advocatenpost verzonden. Dat poststuk is op 8 maart 2004 verzonden en feitelijk pas op 16 maart 2004 uitgereikt. Op 15 maart 2004 is het poststuk in aanwezigheid van klager geopend. Normaal gesproken worden erdagelijks poststukken gewisseld. Die worden steeds binnen één dag aan klager uitgereikt. In dit geval heeft het dus veel te lang geduurd.
Ten aanzien van onderdeel b van het beklag:
Strikt genomen heeft de inrichting gehandeld overeenkomstig haar eigen (bezoek)regels. Dit was echter de eerste keer dat de inrichting de regels zo star hanteerde. Klagers raadsvrouw had een bijzonder belang bij toegang tot klager.Voor 1 januari 2004 diende namelijk nog een reactie te worden verzonden in een rechtsgeding waarin de raadsvrouwe klager bijstaat. De raadsvrouwe heeft toen telefooncontact gezocht met de inrichting. Het centrale nummer voor hetregelen van bezoek werd echter niet opgenomen. De raadsvrouwe is vervolgens naar de inrichting gegaan. Daar werd zij in eerste instantie niet toegelaten. Men wilde een extra bezoek niet toelaten omdat de raadsvrouwe niet de advocaatwas die klager bijstaat in zijn strafzaak. De raadsvrouwe staat klager bij in een andersoortige zaak.. Uiteindelijk werd zij toch voor tien minuten bij klager toegelaten. Het enkele feit dat er een persoonlijke relatie bestaattussen klager en zijn raadsvrouwe is geen reden om dan niet zijn zaken te behartigen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a van het beklag:
Door het hoofd van de afdeling beveiliging is er in verband met een binnengekomen poststuk contact met klagers raadsvrouwe opgenomen. De inrichting wilde weten of dit poststuk inderdaad afkomstig was van de raadsvrouwe. De directeuris van mening dat dat poststuk geen zogenaamde geprivilegieerde post betrof. Het betreffende poststuk is op de dag dat het in de inrichting is gearriveerd, geopend in het bijzijn van klager. Gelet op de omstandigheid dat er zichmetaal in het poststuk bevond, is het niet onmiddellijk uitgereikt. Het betreffende poststuk is vervolgens de volgende dag aan klager uitgereikt. Het is wel mogelijk dat het enkele dagen langer duurt dan normaal voordat naar delocatie Lelystad gezonden post daar wordt ontvangen. Omdat Lelystad als inrichting geclusterd is met Zwolle, gaat alle post eerst naar het centrale clusteradres in Zwolle. Vervolgens kan het twee tot drie dagen duren alvorens depost vanuit Zwolle aankomt in Lelystad. Zodra het in Lelystad binnenkomt, zal het in beginsel per ommegaande worden uitgereikt.
Ten aanzien van onderdeel b van het beklag:
Als een advocaat een gedetineerde wenst te bezoeken, moet de advocaat een afspraak maken met betrekking tot dat bezoek. Klagers raadsvrouwe heeft de bezoekreceptie gebeld en kreeg daar kennelijk geen gehoor. Naar de mening van dedirecteur had het voor de hand gelegen als de raadsvrouwe het algemene nummer van de inrichting had geprobeerd toen zij geen gehoor kreeg bij de bezoekreceptie. Toen klagers raadsvrouwe bij de inrichting kwam, heeft er overlegplaatsgevonden en is zij tien minuten toegelaten tot klager.

3.
De beoordeling
Onderdeel a van het beklag ziet op het niet tijdig uitreiken van post - afkomstig van de rechtsbijstandverlener- als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Pbw (hierna advocatenpost). Door klagers advocaat is gesteld dat zij op 8maart 2004 een postpakket als advocatenpost heeft verzonden aan klager en dat dit poststuk op 15 maart 2004 in het bijzijn van klager is geopend, waarna het betreffende poststuk op 16 maart 2004 aan klager is uitgereikt. Dezestelling is door de directeur niet weersproken. Hij heeft daarbij nog aangegeven dat het betreffende poststuk op 15 maart 2004 in de inrichting is ontvangen. Eerder (bij beslissing d.d. 28 maart 2003, kenmerk 02/2542/GA) heeft deberoepscommissie geoordeeld dat advocatenpost in beginsel op de dag van inkomst in de inrichting moet worden uitgereikt aan de gedetineerde. De vraag die beantwoording behoeft is of ook in dit geval een feitelijke uitreiking op dedag van inkomst in de inrichting had moeten plaatsvinden.
De beroepscommissie overweegt allereerst dat zij aannemelijk acht dat de betreffende post op 15 maart 2004 in de inrichting is ingekomen. Zij merkt daarbij nog wel op dat de beroepscommissie het zorgelijk acht dat post voor delocatie Lelystad er een aantal dagen over doet om – via het centrale punt in Zwolle – die locatie te bereiken. Het ligt voor de hand om een systeem te ontwikkelen waarbij de voor de inrichting bestemde post zo snel mogelijk terbestemde plaatse komt, waarbij advocatenpost – zo mogelijk – nog meer voorrang krijgt.
Op 15 maart 2004 is de betreffende post in het bijzijn van klager geopend. De directeur heeft gehandeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 36, tweede lid van de Pbw.
Naar het oordeel van de beroepscommissie rechtvaardigde de aard van de inhoud van de onderhavige advocatenpost, zulks bezien in samenhang met de omstandigheid dat het de directeur bekend was dat klager en zijn advocaat eenpersoonlijke relatie hebben, een nader onderzoek naar het betreffende poststuk. Voor dat onderzoek is contact gezocht met klagers raadsvrouwe teneinde te verifiëren of zij dat poststuk daadwerkelijk als advocatenpost heeftverzonden. Nadat dit een dag later door de raadsvrouwe werd bevestigd, is het poststuk aan klager uitgereikt. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is in dit geval de uitreiking van het onderhavige poststuk niet ontijdig geweest.Dit maakt dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet kan leiden tot een andere beslissing dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom op dit onderdeel ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van onderdeel b van het beklag geldt dat, daargelaten de redenen daarvoor, vast is komen te staan dat de raadsvrouwe voorafgaand aan het bezoek op 29 december 2003 geen (telefonisch) contact heeft gehad met de inrichtingover dat bezoek. Blijkens het handboek regimesvoering van de locatie Lelystad (de huisregels) dient de advocaat vierentwintig uren voorafgaand aan het voorgenomen bezoek een telefonische afspraak te maken met de inrichting. Door deraadsvrouwe is aangegeven dat zij bekend is met die regeling en dat zij, toen zij telefonisch geen contact kreeg met het betreffende telefoonnummer, naar de inrichting is gegaan. Naar het oordeel van de beroepscommissie had het voorde hand gelegen dat de raadsvrouwe ook zou hebben geprobeerd om via het algemene nummer van de inrichting contact te krijgen. Niet aannemelijk is geworden dat zij dit heeft gedaan. Nu de raadsvrouwe uiteindelijk op 29 december 2003alsnog – zij het voor slechts tien minuten – toegang heeft gekregen tot klager is van een weigering van bezoek geen sprake. Hetgeen in beroep met betrekking tot dit onderdeel van het beklag naar voren is gebracht kan daarom nietleiden tot een andere beslissing dan die van de beklagcommissie. Ook dit onderdeel van het beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met wijziging van de gronden.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter , voorzitter, mr. J.P. Balkema en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 12 juli 2004

secretaris voorzitter

Naar boven