Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1259/GV, 9 juli 2004, beroep
Uitspraakdatum:09-07-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/1259/GV

betreft: [klager] datum: 9 juli 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 17 juni 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door A. Iriks,daartoe gemachtigd, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 9 juni 2004 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn gevolmachtigde, om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager het beroep is als volgt toegelicht. Klager heeft bericht gekregen dat hij zijn bedrijf kan voortzetten op voorwaarde dat binnen twee maanden aan de milieuvereisten wordt voldaan. Om hieraan te kunnen voldoen is hetvoor het bedrijf van onoverkomelijk belang dat klager, als enig tekenbevoegde van het bedrijf en als vergunninghouder van de milieuvergunning, hiervoor meerdere dagen op zijn bedrijf aanwezig is.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verzoek om strafonderbreking is afgewezen, omdat de milieucontrole gedurende een dagdeel uitgevoerd kan worden, waardoor klager de mogelijkheid heeft de directeur te verzoeken een incidenteel verlof te verlenen.
In reactie op het beroep is verder nog aangevoerd dat het beroep niet is ingediend door klager of zijn raadsman maar door een werknemer van klager en klager mitsdien niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn beroep.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, wegens onder meer overtreding van artikel 3 van de Opiumwet en artikel 13 van de Wet wapens en munitie. Aansluitend dient hij gevangenisstraffen van in totaal 40 maandente ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 17 juli 2005. Aansluitend dient hij eventueel subsidiaire hechtenissen van in totaal 131 dagen te ondergaan.

Met betrekking tot de ontvankelijkheid overweegt de beroepscommissie dat klager bij brief van 24 juni 2004, op het secretariaat ontvangen op 30 juni 2004, desgevraagd heeft verklaard bovengenoemde werknemer te machtigen namens hemberoep in te stellen en namens hem op te treden in de verdere procedure.

Krachtens artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr.733726/98/DJI), kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat nietkan worden volstaan met een andere vorm van verlof.
Op grond van artikel 38 van voornoemde Regeling kan eenmalig strafonderbreking worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard. De gedetineerde dient aan te tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheidnoodzakelijk is en dat de zakelijke belangen al voor aanvang van de detentie bestonden.
De beroepscommissie is van oordeel dat niet is gebleken dat klagers persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is. Klager had derden kunnen benaderen en volmacht verlenen om zijn belangen waar te nemen. Voor zover klager de aangevoerdeproblemen niet vóór zijn detentie had kunnen voorzien, kan hij, omdat hij sedert 26 mei 2004 in een beperkt beveiligde inrichting verblijft, zijn regimair verlof aanwenden om zijn zakelijke belangen te behartigen. Derhalve is deafwijzing door de Minister van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk wordenaangemerkt

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 9 juli 2004

secretaris voorzitter

Naar boven