nummer: 03/2508/GM
betreft: [klager] datum: 1 maart 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 29 oktober 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Noord, locatie De Grittenborgh te Hoogeveen,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 17 oktober 2003 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.
Ter zitting van de beroepscommissie van 20 januari 2004, gehouden in de Penitentiaire Inrichtingen Amsterdam te Amsterdam, is namens de inrichtingsarts gehoord de heer [...], verpleegkundige bij de medische dienst van DeGrittenborgh.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek d.d. 23 september 2003 om bemiddeling aan de medisch adviseur, betreft het afbouwen van het middel Rohypnol, terwijl niet middel Oxazepam maar Nozinan ter ondersteuning bij het afbouwen isvoorgeschreven.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd.
Hij heeft vijf jaar lang Rohypnol gebruikt op voorschrift van zijn huisarts. Klager heeft dit middel gekregen na een ongeval. Het voorkomt angstaanvallen en gespannenheid. De inrichtingsarts heeft geweigerd dit te verstrekken enheeft geweigerd navraag bij klagers huisarts te doen. De inrichtingsarts heeft hiervoor geen “compensatie” gegeven, zoals Oxazepam, maar slechts tabletten Nozinan, die niet helpen tegen de afkickverschijnselen. Klager kan zonderzijn gebruikelijke medicatie niet functioneren en heeft zich genoodzaakt gezien op illegale wijze Oxazepam te kopen binnen de inrichting.
Namens de inrichtingsarts is het volgende standpunt ingenomen.
Klager had bij binnenkomst in de inrichting Rohypnol als medicatie van zijn huisarts bij zich. Dit is bij die huisarts geverifieerd. De huisarts gaf aan dat klager hiermee zeer geholpen was. Het beleid van de inrichtingsarts is omRohypnol, een benzodiazepine, niet voor te schrijven. Het gebruik van dit middel wordt in de inrichting als onwenselijk beschouwd. Klager heeft, na bespreking en uiteindelijk met zijn instemming, als alternatiefNozinan/Levomepromazine voorgeschreven gekregen, waarmee hij uitstekend functioneert op de afdeling en waarover geen klachten van hem zijn vernomen. Naar de mening van de inrichtingsarts kon in dit geval Rohypnol probleemloos wordenomgezet in Nozinan. Daarbij is in aanmerking genomen dat klager Rohypnol overdag gebruikte als slaapmiddel.
3. De beoordeling
Klager gebruikte bij binnenkomst in de inrichting Rohypnol, een benzodiazepine, op voorschrift van zijn huisarts.
Het gebruik van dit middel wordt algemeen afgeraden. Het is daarom juist te proberen deze medicatie te wijzigen.
Omtrent de indicatie heeft klager in de stukken gesteld dat Rohypnol hem was voorgeschreven in verband met angstaanvallen en gespannenheid. Bij navraag door de medische dienst is echter gebleken dat klager overdag Rohypnol gebruikteals slaapmiddel.
Wat hiervan ook zij, aan de beroepscommissie is niet gebleken van een zodanige psychiatrische of neurologische indicatie, dat een vervangende benzodiazepine had moeten worden voorgeschreven. Bij afwezigheid van zodanige indicatiekan worden besloten het gebruik van enige benzodiazepine niet langer voor te schrijven.
Het voorschrijven van het geneesmiddel Nozinan, met (onder meer) een duidelijk sederende werking, acht de beroepscommissie, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, geen onjuiste of onzorgvuldige medische handeling.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, en de leden F.M.M. van Exter, huisarts, en dr. M. Kooyman, in tegenwoordigheid van mr. Chr.F. Swart-Babbé, secretaris, op 1 maart 2004.
secretaris voorzitter