Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0211/GM, 1 juli 2004, beroep
Uitspraakdatum:01-07-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/211/GM

betreft: [klager] datum: 1 juli 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 5 februari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door een psychiater van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) Haarlem, die door de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Midden Holland, locatie Haarlem te Haarlem, isbetrokken bij de medische zorg aan klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 28 januari 2004 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 april 2004, gehouden in de p.i. Amsterdam te Amsterdam, zijn gehoord klager, en mevrouw [...], psychiater van de FPD Haarlem.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het als zodanig te beschouwen verzoek d.d. 5 januari 2004 om bemiddeling aan de medisch adviseur, betreft de weigering van de psychiater van voormelde FPD mede te werken aan klagers overplaatsing naareen psychiatrisch ziekenhuis, in afwachting van zijn plaatsing in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting), en hem daartoe “detentieongeschikt” te verklaren.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd.
In juli 2003 is hem de maatregel van ter beschikkingstelling met bevel tot verpleging (tbs) opgelegd. Ten tijde van het indienen van het bemiddelingsverzoek verbleef klager op de Individuele Begeleidingsafdeling (IBA) van de locatieHaarlem in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting. Hij heeft daar vaak met de dokter gesproken over overplaatsing naar een psychiatrisch ziekenhuis, om aldaar zijn plaatsing in een tbs-inrichting af te wachten. Klageris van mening dat hij vanwege zijn psychische gesteldheid detentieongeschikt is; hij is schizofreen. Iemand die detentieongeschikt is hoort niet in de gevangenis te zitten. De aan de IBA verbonden psychiater heeft geweigerd haarmedewerking te verlenen aan klagers overplaatsing naar een psychiatrisch ziekenhuis, omdat zij klager niet ongeschikt achtte voor verder verblijf op de IBA.
Klager kan zich niet verenigen met de zienswijze van deze psychiater. Hij is voor het eerst in 2002 psychotisch geweest. Hij heeft toen zijn broertje van huis meegenomen. Hij heeft in januari 2003 een psychose gehad die drie maandenheeft geduurd. Onder invloed van die psychose heeft hij met zijn stiefvader gevochten en zou hij zijn moeder met een mes hebben bedreigd. Deze familieleden waren echter niet bang omdat zij wisten dat klager het niet meende. Degedragsdeskundigen hebben de rechter geadviseerd klager tbs met voorwaarden op te leggen, maar de rechter heeft tbs met verpleging opgelegd.
De schizofrenie brengt mee dat klager bizarre gedachtes heeft en stemmen hoort. Hij heeft verschillende medicijnen gebruikt maar deze hebben niet geholpen. Twee weken geleden is hij op de Forensische Observatie enBegeleidingsafdeling (FOBA) geplaatst. De psychiater van paviljoen zes van de FOBA vindt hem wel detentieongeschikt. Op 8 april 2004 zal klager worden geplaatst in de tbs-inrichting de Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) DeMeren te Amsterdam. Hij zou liever geplaatst worden in het psychiatrisch ziekenhuis Parnassia te Den Haag. Klager gebruikt dagelijks 4 mg. Risperdal. Hij neemt de tabletten trouw in en vormt geen gevaar voor de veiligheid vanzichzelf of van anderen.

De psychiater verbonden aan de medische dienst van de locatie Haarlem heeft de volgende informatie gegeven.
Zij heeft klager sinds augustus 2003 tot aan het moment van zijn plaatsing op de FOBA regelmatig gezien. Klager heeft vanaf november 2003 telkens om plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis verzocht. Hij heeft klachten en symptomenvan psychiatrische aard, waarvoor hij medicatie en de binnen de individuele begeleidingsafdeling (IBA) voorhanden zorg heeft gekregen. Geruime tijd kon hiermee worden volstaan, al verdiende het de sterke voorkeur dat klagerstbs-behandeling zo spoedig mogelijk zou beginnen. Ten tijde van het indienen van het bemiddelingsverzoek was de ernst van de psychotische verschijnselen van klager niet zodanig dat een acute plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuisgeïndiceerd was. Plaatsing op de Forensische Observatie en Begeleidingsafdeling (FOBA) was toen ook nog niet geïndiceerd. Klagers gedrag op de IBA was goed. Hij had contact met medegedetineerden en met het personeel. Dit is depsychiater gebleken uit dossieronderzoek en uit eigen waarneming. Eerst indien een gedetineerde op de IBA disfunctioneert wordt bezien of plaatsing elders aan de orde is.
Toen de voor klager noodzakelijke zorg en zijn behandelvraag de mogelijkheden van de IBA te boven gingen heeft de psychiater klager verwezen naar en is klager geplaatst op de FOBA. De aanleiding voor de verwijzing naar de FOBA wasklagers weigering om zijn medicatie te gebruiken. Op dat moment is het gevaar ontstaan dat klager zichzelf of anderen ernstig zou bedreigen.

3. De beoordeling
De FPD Haarlem is op contractuele basis verbonden aan de locatie Haarlem van de p. i. Midden Holland. De in dit geding betrokken psychiater van de FPD Haarlem dient derhalve te worden beschouwd als een aan de inrichting verbondenarts, zoals bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw).
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Pm staat beroep open tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts en tegen medisch handelen van andere hulpverleners die door de inrichtingsarts bij de zorg aan gedetineerden zijnbetrokken.
Vast staat dat de als voormeld aan de inrichting verbonden psychiater van de FPD door de inrichtingsarts bij de zorg aan klager is betrokken.
Klager dient derhalve te worden ontvangen in zijn tegen genoemde psychiater gerichte beroep.

De beroepscommissie neemt het volgende in aanmerking.
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 30 juni 2003 ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. Hij heeft, tot aan zijn plaatsing op 8 april 2004 in de FPK De Meren te Amsterdam,als passant in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting verbleven in penitentiaire inrichtingen. Klager heeft tijdens zijn verblijf op de IBA van de locatie Haarlem te kennen gegeven dat hij zichzelf, gelet op zijnpsychische conditie, hij lijdt aan schizofrenie, ongeschikt achtte tot het ondergaan van het verblijf in die penitentiaire inrichting. Klager heeft sinds november 2003 aan de bij zijn medische verzorging betrokken psychiater van deFPD Haarlem gevraagd overplaatsing naar een psychiatrisch ziekenhuis te bewerkstelligen, opdat klager aldaar zijn plaatsing in een tbs-inrichting zou kunnen afwachten. Klager verwijt de psychiater dat deze hem niet detentieongeschikt” heeft willen verklaren. De psychiater heeft klagers functioneren op de IBA onderzocht en heeft medicatie ter bestrijding van klagers psychische klachten voorgeschreven, maar heeft geen indicatie aanwezig geachttot de opname van klager in een psychiatrisch ziekenhuis. De psychiater was vooralsnog van oordeel dat op de IBA voldoende faciliteiten aanwezig waren voor de begeleiding en medische verzorging van klager.

De beroepscommissie heeft, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien,
geen aanwijzingen dat ten tijde van het indienen van het bemiddelingsverzoek op de IBA van de locatie Haarlem onvoldoende medische en in het bijzonder psychiatrische zorg aan klager is besteed, en kan - in het verlengde daarvan -evenmin tot de conclusie komen dat klagers psychische conditie toen zodanig was dat het niet verlenen van een indicatie voor opname vanuit de IBA in een psychiatrisch ziekenhuis als onjuist of onzorgvuldig moet worden aangemerkt.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, en de leden M.F. van Brederode-Zwart, huisarts, en prof.dr. W.J. Schudel, in tegenwoordigheid van mr. Chr.F. Swart-Babbé, secretaris, op 1juli 2004.

secretaris voorzitter

Naar boven