Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0410/GM, 1 juli 2004, beroep
Uitspraakdatum:01-07-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/0410/GM

betreft: [klager] datum: 1 juli 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 30 december 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Haaglanden, locatie Oost (penitentiair ziekenhuis) te ‘s-Gravenhage,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 24 februari 2004 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 april 2004, gehouden in de p.i. Amsterdam, zijn gehoord klaagster en mevrouw [...], ziekenhuisarts.
Klaagsters raadsman mr. G.Th. Offreins was als gevolg van een administratieve fout opgeroepen ter zitting van 14 april 2004, op dezelfde locatie. Bij die gelegenheid is hij gehoord door een lid van de Raad. Hiervan is verslagopgemaakt, dat aan de raadsman is toegezonden. Hij is in de gelegenheid gesteld daarop een nadere reactie of toelichting te geven.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 24 november 2003, betreft het verrichten van onvoldoende onderzoek terzake van klaagsters klachten en het niet verhelpen van die klachten.

2. De standpunten van klaagster en de inrichtingsarts
Klaagster heeft het volgende aangevoerd. Na bijna twee jaar in Engeland gedetineerd te zijn geweest, is ze medio juni 2003 om medische redenen overgebracht naar Nederland. Er was een tumor in haar hoofd ontdekt, waarvoor eenoperatie werd overwogen. In Nederland heeft ze eerst korte tijd verbleven in het penitentiair ziekenhuis, waar haar klachten niet zorgwekkend werden bevonden. Daarna is ze geplaatst in het huis van bewaring te Breda. Hoewel ze daaronverminderd pijnklachten had, kreeg ze als enige vorm van behandeling slechts paracetamol aangeboden. Wel heeft de inrichtingsarts van Breda meerdere malen contact gehad met het penitentiair ziekenhuis. Daar zou ze aanvankelijk pasin december 2003 moeten terugkeren, doch dit werd een versnelde opname in november 2003, gelet op de onveranderd aanwezige medische problemen. Deze bestonden uit duizelingen, hoofdpijn en een opzwellende rechterarm. Hoewel de artsuit Breda haar had verteld dat ze in het penitentiair ziekenhuis van onder tot boven nagekeken zou worden, viel dat erg tegen. Er is een hersenscan gemaakt en de neuroloog heeft met haar gesproken. De aldaar verkregenonderzoeksresultaten lieten geen bijzonderheden zien. Het in de hersenen aangetroffen littekenweefsel zou niet verontrustend zijn. Een arts van het ziekenhuis heeft een en ander met haar besproken. Ook zijn nog enkele andere (o.a.gynaecologische) onderzoekjes verricht en zijn röntgenfoto’s gemaakt van haar nek en schouder. Voordat de uitslag hiervan bekend was moest ze terug naar Breda. Ze had echter onverminderd problemen met haar hoofd en haar arm. De artsin Breda kon haar ook niet verder helpen. Met de conclusie dat haar klachten van psychische aard zijn is ze het niet eens. Immers, haar arm zwelt aantoonbaar een paar keer per week op en geeft dan een branderig gevoel. Daarnaastheeft ze regelmatig hoofdpijn en eens in de 2 á 3 maanden ’s nachts een epileptische aanval. Voor dit laatste was ze in Engeland in maart 2001 al verwezen naar een in epilepsie gespecialiseerde arts. Ondanks haar klachten verrichtze in de inrichting toch arbeid, omdat ze het daarmee verdiende geld nodig heeft. Ze vindt de hele gang van zaken niet juist, temeer omdat ze, door haar detentie verder in Nederland te moeten uitzitten, minder snel vrij komt dan inEngeland het geval zou zijn geweest. Inmiddels is ze overgeplaatst naar Zwolle, waar haar problemen onverminderd voortduren.

Klaagsters raadsman heeft het volgende aangevoerd.
De beroepen van klaagster zijn kennelijk een week eerder door de beroepscommissie behandeld. Klaagsters raadsman is daarbij niet aanwezig geweest omdat hem een uitnodiging voor 14 april 2004 is gezonden. De raadsman is daarom nietop de hoogte van hetgeen ter zitting van de beroepscommissie door klaagster naar voren is gebracht.
De klachten van klaagster betreffen een vorm van epilepsie, hoofdpijnen, zwellingen in de rechterarm en pijn in de nek en schouder. Klaagster is van mening dat er onvoldoende aandacht is gegeven aan haar klachten. De raadsmanverwijst naar een brief d.d. 20 mei 2003 van de medicus dr. [...]. Die brief bevindt zich in het proces-dossier.
Bij klaagster is in Nederland onderzoek gedaan naar aanleiding van die brief. Die brief had betrekking op een bij klaagster in Engeland geconstateerd carcinoom. In Nederland is het in die brief opgenomen advies niet opgevolgd,terwijl dat niet opvolgen ook niet tegenover klaagster is gemotiveerd. Er is niet direct een MRI-scan gemaakt bij klaagster. In het penitentiair ziekenhuis zijn de MRI-foto’s uit Engeland bekeken door een neuroloog. Pas na verloopvan tijd is er een nieuwe MRI-scan gemaakt, die niet is beoordeeld door een neurochirurg maar door een radioloog. Die radioloog constateert dat het beeld niet zou zijn veranderd. Dat is echter vreemd omdat de eerder in Engelandgemaakte MRI-foto’s voor de radioloog niet beschikbaar waren.
Het medisch onderzoek bij klaagster is veel te beperkt en daarom onzorgvuldig geweest. Klaagsters familie kent een voorgeschiedenis van kankerpatiënten. Ook daarom moet het onderzoek van klaagster onvoldoende worden geacht.Klaagster is van mening dat er een beter onderzoek dient plaats te vinden dan wel dat er een ‘second opinion’ moet worden gevraagd van een (andere) deskundige.

De arts van het penitentiair ziekenhuis heeft, onder verwijzing naar eerdere, schriftelijke toelichtingen terzake van de onderhavige klacht, het volgende standpunt ingenomen. Bij klaagsters vervolg-opname in het penitentiairziekenhuis in november 2003 zijn al haar klachten serieus genomen. De arts heeft uitgebreid lichamelijk onderzoek gedaan, dat evenwel geen aanknopingspunt voor verder onderzoek opleverde. In elk geval was er geen sprake van atrofievan de spieren. Voorts is een MRI-scan van de hersenen gemaakt. Deze liet ten opzichte van de vorige keer geen veranderingen zien. Er zijn röntgenfoto’s van de arm, nek en schouder gemaakt; hierop waren geen afwijkingen zichtbaar.Klaagster heeft ook nog enkele specialisten geconsulteerd, te weten een gynaecoloog en een chirurg, die haar aansluitend hebben behandeld. Ook is een neuroloog ingeschakeld. Deze zag op grond van alle voorhanden gegevens geenaanleiding voor nader onderzoek. Al met al zijn in het penitentiair ziekenhuis alle klachten van klaagster nader onderzocht. Omdat voor de klachten in de arm geen medische verklaring kon worden vastgesteld, kon haar daarvoor slechtspijnstilling worden geboden. Dit alles is uitgebreid met klaagster besproken, alvorens zij is teruggeplaatst in de p.i. te Breda.

3. De beoordeling
De beroepscommissie heeft kennis genomen van de onderscheidene onderzoeken die in het penitentiair ziekenhuis zijn verricht gedurende klaagsters verblijf aldaar in november 2003. Aannemelijk is geworden dat daarbij verschillendespecialisten zijn betrokken die, voorzover geïndiceerd, de nodige verrichtingen hebben gepleegd. Klaagsters klachten van haar hoofd, nek, schouder en arm zijn redelijkerwijs bezien voldoende onderzocht, waarbij tevens een neuroloogis betrokken. In elk geval kon worden vastgesteld dat de arm niet atrofisch is.
De beroepscommissie begrijpt dat het voor klaagster onbevredigend is dat, ondanks alle onderzoeken, de medische oorzaak van haar klachten niet precies kon worden achterhaald en haar klachten niet konden worden weggenomen. Zij komtop grond van de mondeling en schriftelijk afgelegde verklaringen evenwel tot het oordeel dat het jegens klaagster verrichte onderzoek zonder meer als voldoende en volledig kan worden aangemerkt en dat het handelen door of namens deinrichtingsarts zorgvuldig is geweest. Dit handelen kan derhalve niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm, zodat het beroep ongegrond zal worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode-Zwart en prof.dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.H.L. Cusell-te Gussinklo, secretaris, op 1juli 2004

secretaris voorzitter

Naar boven