Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/3039/GM, 1 juli 2004, beroep
Uitspraakdatum:01-07-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/3039/GM

betreft: [klager] datum: 1 juli 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 30 december 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Breda, locatie P.I.V., te Breda,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 18 december 2003 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 april 2004, gehouden in de p.i. Amsterdam, is klaagster gehoord.
Klaagsters raadsman mr. G.Th. Offreins was als gevolg van een administratieve fout opgeroepen ter zitting van 14 april 2004, op dezelfde locatie. Bij die gelegenheid is hij gehoord door een lid van de Raad. Hiervan is verslagopgemaakt, dat aan de raadsman is toegezonden. Hij is in de gelegenheid gesteld daarop een nadere reactie of toelichting te geven.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. te Breda heeft telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en heeft een schriftelijke reactie op het beroep gegeven.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 3 oktober 2003, betreft de onvoldoende aandacht en/of behandeling terzake van klachten aan klaagsters hoofd.

2. De standpunten van klaagster en de inrichtingsarts
Klaagster heeft het volgende aangevoerd. Na bijna twee jaar in Engeland gedetineerd te zijn geweest, is ze medio juni 2003 om medische redenen overgebracht naar Nederland. Er was een tumor in haar hoofd ontdekt, waarvoor eenoperatie werd overwogen. In Nederland heeft ze eerst korte tijd verbleven in het penitentiair ziekenhuis, waar haar klachten niet zorgwekkend werden gevonden. Daarna is ze geplaatst in het huis van bewaring te Breda. Hoewel ze daaronverminderd pijnklachten had, kreeg ze als enige vorm van behandeling slechts paracetamol aangeboden. Wel heeft de inrichtingsarts van Breda meerdere malen contact gehad met het penitentiair ziekenhuis. Daar zou ze aanvankelijk pasin december 2003 moeten terugkeren, doch dit werd een versnelde opname in november 2003, gelet op de onveranderd aanwezige medische problemen. Deze bestonden uit duizelingen, hoofdpijn en een opzwellende rechterarm. Deonderzoeksresultaten in het penitentiair ziekenhuis lieten geen bijzonderheden zien. Het in de hersenen aangetroffen littekenweefsel zou niet verontrustend zijn. Een arts van het ziekenhuis heeft een en ander met haar besproken. Ookzijn nog enkele andere (o.a. gynaecologische) onderzoekjes verricht en zijn röntgenfoto’s gemaakt van haar nek en schouder. Voordat de uitslag hiervan bekend was moest ze terug naar Breda. Ze had echter onverminderd problemen methaar hoofd en haar arm. De arts in Breda kon haar ook niet verder helpen. Met de conclusie dat haar klachten van psychische aard zijn is ze het niet eens. Immers, haar arm zwelt aantoonbaar een paar keer per week op en geeft dan eenbranderig gevoel. Daarnaast heeft ze regelmatig hoofdpijn en eens in de 2 á 3 maanden ’s nachts een epileptische aanval. Voor dit laatste was ze in Engeland in maart 2001 al verwezen naar een in epilepsie gespecialiseerde arts.Ondanks haar klachten verricht ze in de inrichting toch arbeid, omdat ze het daarmee verdiende geld nodig heeft. Ze vindt de hele gang van zaken niet juist, temeer omdat ze, door haar detentie verder in Nederland te moetenuitzitten, minder snel vrij komt dan in Engeland het geval zou zijn geweest. Inmiddels is ze overgeplaatst naar Zwolle, waar haar problemen onverminderd voortduren.

Klaagsters raadsman heeft het volgende aangevoerd.
De beroepen van klaagster zijn kennelijk een week eerder door de beroepscommissie behandeld. Klaagsters raadsman is daarbij niet aanwezig geweest omdat hem een uitnodiging voor 14 april 2004 is gezonden. De raadsman is daarom nietop de hoogte van hetgeen ter zitting van de beroepscommissie door klaagster naar voren is gebracht.
De klachten van klaagster betreffen een vorm van epilepsie, hoofdpijnen, zwellingen in de rechterarm en pijn in de nek en schouder. Klaagster is van mening dat er onvoldoende aandacht is gegeven aan haar klachten. De raadsmanverwijst naar een brief d.d. 20 mei 2003 van de medicus dr. [...]. Die brief bevindt zich in het proces-dossier.
Bij klaagster is in Nederland onderzoek gedaan naar aanleiding van die brief. Die brief had betrekking op een bij klaagster in Engeland geconstateerd carcinoom. In Nederland is het in die brief opgenomen advies niet opgevolgd,terwijl dat niet opvolgen ook niet tegenover klaagster is gemotiveerd. Er is niet direct een MRI-scan gemaakt bij klaagster. In het penitentiair ziekenhuis zijn de MRI-foto’s uit Engeland bekeken door een neuroloog. Pas na verloopvan tijd is er een nieuwe MRI-scan gemaakt, die niet is beoordeeld door een neurochirurg maar door een radioloog. Die radioloog constateert dat het beeld niet zou zijn veranderd. Dat is echter vreemd omdat de eerder in Engelandgemaakte MRI-foto’s voor de radioloog niet beschikbaar waren.
Het medisch onderzoek bij klaagster is veel te beperkt en daarom onzorgvuldig geweest. Klaagsters familie kent een voorgeschiedenis van kankerpatiënten. Ook daarom moet het onderzoek van klaagster onvoldoende worden geacht.Klaagster is van mening dat er een beter onderzoek dient plaats te vinden dan wel dat er een ‘second opinion’ moet worden gevraagd van een (andere) deskundige.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Klaagster was afkomstig uit het penitentiair ziekenhuis, waar ze na haar komst vanuit Engeland was onderzocht vanwege haar klachten en symptomen, te weten epileptischeaanvallen en hoofdpijn. De diagnose hield in dat de eerder waargenomen afwijking op de MRI-scan, anders dan de artsen in Engeland hadden geconcludeerd, geen groei vertoonde en als een kleine sclerotische afwijking kon worden geduid.Het overdrachtsformulier vermeldde verder geen bijzonderheden. Klaagster moest pas in december 2003 terugkeren in het penitentiair ziekenhuis voor het maken van een nieuwe MRI-scan.
Klaagster heeft de inrichtingsarts enkele keren geconsulteerd vanwege hoofdpijn. Deze bleek voornamelijk te wijten aan een verhoogde spierspanning. Als pijnstilling kreeg ze paracetamol voorgeschreven. Andere pijnstillers die ze,ook in Engeland, had uitgeprobeerd, gaven geen goed resultaat en te veel bijwerkingen. Twee keer was er mogelijk sprake van een epileptische aanval, doch deze kon niet worden geobjectiveerd.
Medio september 2003 breidden de klachten zich uit met pijn in de rechterarm, waarbij hypertonie van de onderarmspieren werd geconstateerd alsmede drukpijn ter hoogte van beide epicondylen. Verwijzing naar de fysiotherapeutsorteerde geen effect; hij nam haar niet in behandeling vanwege de epileptische verschijnselen en de niet afgeronde diagnostiek.
Vanwege de aanhoudende klachten, de diagnosediscrepantie en klaagsters ongerustheid omtrent een mogelijk groeiend gezwel in haar hoofd, heeft de arts een second opinion willen vragen aan een specialist in de regio. Als voorbereidinghiertoe heeft hij klaagsters gegevens opgevraagd bij het penitentiair ziekenhuis. Deze aanvraag heeft ertoe geleid dat klaagsters vervolg-opname in dat ziekenhuis is vervroegd.
Opgemerkt is voorts nog dat de klachten aan schouder, nek en rechter arm van myogene aard lijken te zijn; er is sprake van te gespannen, makkelijk verkrampte spieren. Overigens kunnen dergelijke klachten, die over het algemeen alsweliswaar lastig en pijnlijk maar tevens onschuldig zijn te duiden, zeker in detentie zeer hardnekkig zijn.

3. De beoordeling
Voor de beroepscommissie is aannemelijk geworden dat klaagster terzake van pijnklachten in haar hoofd en later ook in haar rechterarm meermalen de inrichtingsarts heeft geconsulteerd. Deze heeft haar onderzocht en haar alspijnstilling paracetamol voorgeschreven. Een en ander geschiedde met inachtneming van hetgeen de arts vanuit het penitentiair ziekenhuis, van waaruit klaagster afkomstig was, was bericht.
Mede omdat de klachten zich eerder uitbreidden dan dat ze verminderden en klaagster daardoor in toenemende mate ongerust was, heeft de arts haar vervolg-opname in het penitentiair ziekenhuis niet willen afwachten en heeft hijstappen ondernomen om een second opinion van een specialist te krijgen. Dit laatste heeft ertoe geleid dat klaagsters vervolgopname in het penitentiair ziekenhuis werd vervroegd.
De beroepscommissie komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat de arts de klachten van klaagster voldoende serieus heeft genomen en terzake op juiste wijze heeft gehandeld. Het feit dat de klachten desondanks niet werdenverholpen laat dit oordeel onverlet. Het handelen van de inrichtingsarts kan niet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm, zodat het beroep ongegrond zal worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode-Zwart en prof.dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.H.L. Cusell-te Gussinklo, secretaris, op 1juli 2004

secretaris voorzitter

Naar boven