Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0729/TP, 30 juni 2004, beroep
Uitspraakdatum:30-06-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/729/TP

betreft: [klager] datum: 30 juni 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 13 april 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr.M.T.M. Zumpolle, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep
schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 3 april 2004 verlengd tot en met 1 juli 2004.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ontslagen van alle rechtsvervolging en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 11 oktober 2002. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) Noordsingel teRotterdam. Ten tijde van het instellen van het beroep verbleef klager op de bijzondere zorgafdeling (bza) van dit h.v.b..
De Minister heeft bij beschikking d.d. 23 april 2003 besloten tot plaatsing van klager in de Prof.mr. W.P.J. Pompekliniek te Nijmegen. Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Klager heeft verwezen naar zijn standpunt, zoals ingenomen in zijn eerdere beroep waarop uitspraak is gedaan d.d. 10 september 2003 onder nummer 03/799/TP. Dit luidde onder meer als volgt.
Het is noodzakelijk dat klager met voorrang geplaatst wordt in een tbs-inrichting.
In de destijds door de Minister overgelegde medische verklaring wordt geen antwoord gegeven op de vraag of langer uitblijven van adequate psychiatrische behandeling schadelijk is voor het geestelijk welzijn van klager. Daar niet konworden uitgesloten dat dit wel het geval was, diende het beroep gegrond te worden verklaard.
Inzake het thans voorliggende beroepschrift is hieraan het volgende toegevoegd.
Klager wacht nu, sinds de aanvang van zijn tbs op 11 oktober 2002, al uitzonderlijk lang op plaatsing in enige tbs-kliniek. Het besluit tot zijn plaatsing in de Prof.mr. W.P.J. Pompekliniek is al in april 2003 genomen. Klager heeftvan een medewerker van het h.v.b. gehoord dat een met name genoemde tbs-gestelde medegedetineerde met voorrang boven klager in genoemde kliniek is geplaatst. Die medegedetineerde heeft voorrang gekregen omdat zijn psychischetoestand zou zijn verslechterd. Het is echter de vraag of die verslechtering zodanig ernstig is dat dit het krijgen van voorrang boven klager rechtvaardigt. Klagers passantentermijn is nu onredelijk en onbillijk lang geworden. Hetberoep dient daarom ook op deze grond gegrond te
worden verklaard.
Klager heeft overigens een beklagzaak aanhangig gemaakt tegen de psycholoog die genoemde voorrang heeft bewerkstelligd. Klager heeft de reactie van de Minister gelezen en vreest dat er een vermenging tussen deze beroepszaak enbedoelde beklagzaak zal ontstaan.

Namens de Minister is het volgende naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel gegrond zijn omdat de bestreden beslissing niet tijdig aan klager is medegedeeld.
Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de het nemen van bestreden beslissing verbleef klager achttien maanden in eenh.v.b.. Gelet op deze duur is klager een aanbod tot financiële tegemoetkoming gedaan, waarvan hij gebruik heeft gemaakt. D.d. 29 oktober 2003 is klager een vaststellings-overeenkomst toegezonden.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. In zeer bijzondere gevallen wordt van genoemde volgordeafgeweken. Dit betreft de gevallen waarin de psychische conditie van de tbs-gestelde zodanig is dat de situatie in het h.v.b. onhoudbaar is en/of van detentieongeschiktheid moet worden gesproken. In het geval van klager, die op debza van het h.v.b. verblijft, is van een dergelijke ernstige situatie vooralsnog niet gebleken. Klager heeft op de rapporterend psychiater van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) blijkens de medische verklaring d.d. 6 mei2004 een stabiele indruk gemaakt en de psychiater heeft geen psychotische symptomatologie waargenomen. De psychiater acht klager, gelet op zijn psychische conditie, geschikt om langer in het h.v.b. te verblijven.
De verklaring voor de duur van klagers passantentermijn is gelegen in de omstandigheid dat de door- en uitstroom van de Zorgdivisie van voormelde kliniek waarvoor klager is geïndiceerd erg traag verloopt.
De Prof.mr. W.P.J. Pompekliniek heeft op verzoek van de inrichtingspsycholoog van het h.v.b. Noordsingel besloten de door klager bedoelde medegedetineerde, met bijna dezelfde wachtlijstdatum als klager, met voorrang boven klager opte nemen gelet op de verslechtering van diens psychische conditie. Klager staat nu bovenaan de wachtlijst en zal zodra er een plek vrijkomt in de Zorgdivisie worden opgenomen.

4. De beoordeling
Klager is op 26 maart 2004 gehoord over de verlenging van de passantentermijn, die op 3 april 2004 is verstreken. Klager is bij brief d.d. 2 april 2004 geïnformeerd over de verlenging daarvan. Deze brief is - als gesteld en nietweersproken - op 8 april 2004, derhalve na het verstrijken van de passantentermijn aan klager overhandigd. Derhalve is niet tijdig voldaan aan de in artikel 54, tweede lid, Bvt neergelegde informatieplicht. Mitsdien is het beroepgegrond en dient de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op formele grond te worden vernietigd.

Klager dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden. De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie van detbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort nog niet is geplaatst in een tbs-inrichting.
Het plaatsingsbeleid van de Minister houdt in dat tbs-gestelden in beginsel worden geplaatst overeenkomstig de volgorde van de data waarop hun terbeschikking-stellingen zijn ingegaan.
In de onderhavige zaak is gebleken dat klager ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing achttien maanden als tbs-passant in een h.v.b. verbleef. Een zodanige uitzonderlijk lange duur moet, bij afweging van alle inaanmerking komende belangen, in dit geval als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Dat de doorstroming in de Zorgdivisie van de Prof.mr. W.P.J. Pompekliniek, waar klager zal worden geplaatst, zeer traag is maakt dit nietanders.
De beroepscommissie is van oordeel dat zulks meebrengt - het hiervoor overwogene in aanmerking genomen - dat het beroep gegrond is en dat de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn ook op materiële gronddient te worden vernietigd.

Aan de beroepscommissie is overigens, gelet op hetgeen hieromtrent over en weer is aangevoerd, niet kunnen blijken dat klager ten aanzien van zijn plaatsing in de Prof.mr. W.P.J. Pompekliniek ten onrechte is achtergesteld bij dedoor hem bedoelde voormalige medegedetineerde, die inmiddels in deze kliniek is geplaatst.
De door de Minister aangegeven handelwijze ten aanzien van die gedetineerde is overigens een reactie op het beroepschrift van klagers raadsman. Van een vermenging van deze beroepsprocedure met een kennelijk door klager aangespannenbeklagprocedure is geen sprake.

Uit de medische verklaring d.d. 6 mei 2004 van de FPD te Rotterdam/Dordrecht blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in het h.v.b. als onverantwoord moest wordenbeschouwd.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt, volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing. Zij gaat er daarbij vanuit dat klager tenspoedigste daadwerkelijk in de Prof.mr. W.P.J. Pompekliniek dan wel een andere tbs-inrichting zal worden geplaatst.
Nu de rechtsgevolgen van de tevens op materiële grond te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient klager ook terzake een tegemoetkoming te worden geboden. Daarbij tekent de beroepscommissie aan dat de vast testellen tegemoetkoming komt te vervallen indien klager wegens zijn langdurige passantentermijn een gelijkwaardige financiële tegemoetkoming zal ontvangen uit hoofde van de door de Minister aangeboden vaststellingsovereenkomst.
De beroepscommissie zal de tegemoetkoming vaststellen op € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. twaalf maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichtingdaadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag telkens na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op zowel formele als materiële gronden en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
a) € 50,= en
b) € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. twaalf maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat ditbedrag telkens na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.
Zij bepaalt dat de tegemoetkoming onder b) niet verschuldigd is indien klager terzake van de verlenging van zijn passantentermijn een gelijke financiële tegemoetkoming zal ontvangen uit hoofde van een vaststellingsovereenkomst met de Minister.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. G.A.M. Mensing en dr. E.B.M. Rood-Pijpers, leden, in tegenwoordigheid van mr. Chr.F. Swart-Babbé, secretaris, op 30 juni 2004.

secretaris voorzitter

Naar boven