Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0606/TP, 29 juni 2004, beroep
Uitspraakdatum:29-06-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/606/TP

betreft: [klager] datum: 29 juni 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 25 maart 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr.J. Serrarens, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn bovengenoemde raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 5 maart 2004 verlengd tot 3 juni 2004.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 10 september 2002 ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 11 december 2002. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in verscheidene huizen van bewaring, sinds 8 januari2003 in het huis van bewaring (h.v.b.) De Geerhorst te Sittard.
De Minister heeft aangegeven bij beschikking d.d. 11 november 2003 te hebben besloten tot plaatsing van klager in de TBS-Kliniek De Kijvelanden te Poortugaal (hierna: De Kijvelanden). Deze plaatsing was ten tijde van het instellenvan het beroep nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager dient in zijn beroep te worden ontvangen, hoewel dat beroep te laat is ingediend. Hij lijdt aan chronische paranoïde schizofrenie, heeft dyslexie en is zwakbegaafd. Gezien zijn beperkingen is hij niet in staat brieven, zoalsde bestreden beslissing, te begrijpen. Hij was zich ook niet bewust van de daarin genoemde beroepstermijn. Ten tijde van de bestreden beslissing had klager geen rechtsbijstand. Hij had het samenwerkingsverband met zijn toenmaligeraadsman beëindigd, waarna hij is doorverwezen naar zijn raadsvrouw. Bij bezoek aan klager bleek haar dat een aantal stukken, waaronder de bestreden beslissing, in het bezit was van klagers moeder. Beroep kon derhalve pas wordeningesteld nadat klagers moeder de bestreden beslissing aan klagers raadsvrouw had doen toekomen. Door klagers toenmalige raadsman is eenmaal, en niet tweemaal naar de Minister meent, eerder beroep ingesteld. Feit blijft dat klagerzich ten aanzien van de thans bestreden beslissing niet heeft gerealiseerd beroep in te kunnen stellen en dat dit binnen zeven dagen diende te gebeuren. Klagers raadsvrouw heeft hem daarop gewezen.
Klager wordt middels medicatie rustig gehouden zonder dat er van enige behandeling sprake is. Volgens informatie van de Minister is de gemiddelde wachttijd van een passant momenteel 14 maanden. Klager wacht inmiddels 15 maanden opplaatsing, hetgeen onredelijk en onbillijk is. Deze duur rechtvaardigt het vermoeden dat andere passanten sneller geplaatst worden en dat klager wordt achtergesteld bij andere gedetineerden.
Klager ondervindt dagelijks de negatieve gevolgen van het verblijf in een h.v.b. Hij ervaart dat verblijf als loodzwaar en is zeer depressief, hetgeen zich uit in automutilatie en zelfmoordgedachten. In verband daarmee heeft klagerin totaal ongeveer drie en een halve week niets gegeten, waardoor zijn lichamelijke conditie erg is verzwakt. Met de dag verslechtert klagers psychische gesteldheid. Uit wanhoop heeft klager de heer Z, die de medische verklaring tenaanzien van klager heeft opgesteld, gezegd dat hij zal ophouden zijn medicatie in te nemen als hij niet snel in een tbs-inrichting wordt geplaatst. Klager heeft ook zijn raadsvrouw herhaaldelijk kenbaar gemaakt dat hij zo radeloosis dat hij vreest door te draaien en gekke dingen te gaan doen als zijn verblijf in het h.v.b. nog lang voortduurt. Anders dan de Minister betoogt dient klager als detentieongeschikt te worden aangemerkt. De conclusie in demedische verklaring dat klager op dit moment niet als volledig detentieongeschikt moet worden beschouwd, laat de mogelijkheid open dat klager volgens de opsteller van die verklaring evenmin volledig detentiegeschikt wordt geacht.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroepschrift is 15 dagen te laat ontvangen. Klagers raadsvrouw stelt dat klager vanwege zijn stoornis niet in staat is brieven, zoals de bestreden beslissing, te begrijpen of op hun waarde te schatten. Voornoemde stoornis heeftklager niet weerhouden reeds tweemaal eerder beroep tegen een beslissing tot verlenging van de passantentermijn in te stellen. Voorts stelt de raadsvrouw dat bij de overdracht van werkzaamheden van de voormalige raadsman iets ismisgelopen, waardoor de bestreden beslissing niet tijdig aan haar ter hand kon worden gesteld.
De Minister laat een besluit over de al dan niet ontvankelijkheid van het onderhavige beroep over aan de beroepscommissie.
Indien tot ontvankelijkheid wordt besloten, zal het beroep ongegrond zijn. Klager is tijdig gehoord en geïnformeerd over de bestreden beslissing.
Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager 15 maanden in een h.v.b. Thans verblijft klager daar op een bijzonderezorgafdeling. Gelet op de duur van de passantentermijn is klager bij brief van 27 november 2003 een aanbod tot een financiële tegemoetkoming gedaan. Klager accepteert dat aanbod. Thans wordt een vaststellingsovereenkomst opgesteld.

Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in het h.v.b.onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken. De opgevraagde medische verklaring zal na ontvangst worden doorgezonden.

4. De beoordeling
De beroepscommissie is van oordeel dat klager in zijn beroep kan worden ontvangen. Weliswaar is het beroep niet binnen zeven dagen na ontvangst ingediend, maar in het licht van de verklaringen van de raadsvrouw houdt deberoepscommissie het ervoor dat dit verzuim klager niet is aan te rekenen. De enkele omstandigheid dat klagers toenmalige raadsman mr. R. Schoonbrood namens klager op 3 juli 2003 beroep heeft ingediend tegen de beslissing totverlenging van de passantentermijn tot 7 september 2003 kan niet leiden tot een ander oordeel (uitspraak 03/1517/TP d.d. 20 oktober 2003).

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan.

In de onderhavige zaak is gebleken dat klager als gevolg van de bestreden beslissing langer dan 15 maanden als tbs-passant in een h.v.b. verbleef. Een zodanige duur moet, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, in ditgeval als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
De beroepscommissie is van oordeel dat zulks meebrengt - het hiervoor overwogene in aanmerking genomen - dat het beroep gegrond is en dat de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op materiële grond dientte worden vernietigd.

Het namens klager geuite vermoeden dat klager wordt achtergesteld bij andere tbs-passanten vindt geen steun in de stukken en is ook niet anderszins aannemelijk gemaakt. Daarbij is van belang dat de gegevens van de Minister inzake degemiddelde wachttijd alle op het peilmoment wachtende tbs-passanten betreffen, derhalve inclusief bijvoorbeeld diegenen die een maand dan wel 18 maanden wachten, en niet de gemiddelde wachttijd vanaf de aanvang van tbs totdaadwerkelijke plaatsing in een tbs-inrichting.

In de medische verklaring d.d. 10 mei 2004 van de Forensisch Psychiatrische Dienst Maastricht wordt geconcludeerd dat klager het hoe langer hoe moeilijker vindt worden in het h.v.b., maar dat klager op dit moment niet als volledigdetentieongeschikt moet worden beschouwd, dat gelet op het intakegesprek op 13 mei 2004 verwacht kan worden dat klager op afzienbare termijn in De Kijvelanden kan worden geplaatst en dat, als dat niet zo mocht zijn, overwogen zoukunnen worden om klager binnen detentie in een andere setting te plaatsen.
De beroepscommissie heeft meermalen aangegeven dat het criterium van volledige of absolute detentieongeschiktheid onjuist is. Aan de orde is de vraag of het verantwoord is te achten dat klager, gelet op zijn psychische conditie,langer als tbs-passant in een h.v.b. verblijft.
Uit de inhoud van de medische verklaring komt onder meer naar voren dat klager het verblijf in het h.v.b. als zwaar ervaart, dat hij niet om zichzelf iets aan te doen, maar om aandacht te trekken een knoop in een touw heeft gemaakt,dat hij bij langer moeten wachten de zaak zal laten escaleren door bijvoorbeeld zijn medicatie niet meer in te nemen en dat hij doelbewust slecht eet om af te vallen tot hij 55 kg weegt. De onderzoekend forensisch psychiateroordeelt dat klager tijdens het gesprek een vrij rustige indruk maakt, maar wel enigszins dysfoor over een penitentiair inrichtingsmedewerker en zijn vader spreekt, nu en dan een manipulerende indruk maakt, dat het bewustzijn helderis en klager goed georiënteerd is, dat er met de huidige medicatie (Zyprexa, Tranxene en Trazolan) geen psychotische verschijnselen zijn, de stemming wat mat tot normofoor lijkt en dat klager suïcidaliteit ontkent.
Gelet op de inhoud van de uitgebrachte medische verklaring is naar het oordeel van de beroepscommissie vooralsnog niet aannemelijk dat de psychische conditie van klager op dat moment van dien aard was dat een verder verblijf in heth.v.b. als onverantwoord moest worden beschouwd. De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt, volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing. Zij gaat er daarbij vanuit dat klager tenspoedigste daadwerkelijk in FPI De Kijvelanden dan wel een andere tbs-inrichting zal worden geplaatst.
Nu de rechtsgevolgen van de op materiële grond te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient klager terzake een tegemoetkoming te worden geboden.

De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming, nu haar niet is gebleken dat de door de Minister opgestelde vaststellingsovereenkomst ook door klager is ondertekend, vaststellen op € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf vanklager als tbs-passant in een h.v.b. 12 maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maandenvan voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
€ 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. 12 maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag nahet verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. G.A.M. Mensing en dr. E. Rood-Pijpers, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 29 juni 2004

secretaris voorzitter

Naar boven