Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0909/GV, 18 juni 2004, beroep
Uitspraakdatum:18-06-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/909/GV

betreft: [klager] datum: 18 juni 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 10 mei 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, gedateerd 26 april 2004, van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 15 april 2004 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister), welke op 26 april 2004 aan klager is uitgereikt,

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Er is sprake van een zeer bijzonder geval met zodanige omstandigheden in depersoonlijke sfeer dat niet anders kan worden volstaan dan met verlof te verlenen door middel van periodieke strafonderbreking. Buiten klagers schuld, zie 02/2134/GB d.d. 18 februari 2003, is er een situatie ontstaan, waarbij geensprake is van een ongestoorde detentie. Het gevolg is een penitentiaire verzwaring van zijn huidige detentie ten opzichte van de voorgaande dertien maanden. De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek niet met voldoendezorgvuldigheid behandeld. Ondanks dat klager heeft aangegeven dat de selectiefunctionaris informatie kon inwinnen bij de arts van zijn vrouw heeft hij dit nagelaten. Dit is nalatig handelen en minachting van de belangen van klager,zijn vrouw en verdere gezinsleden. Verzocht wordt om negenmaal twee dagen tijdens weekenden strafonderbreking toe te staan.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is geplaatst in de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) Westlinge te Heerhugowaard. Hij is daar geplaatst na een uitspraak van de beroepscommissie. Na zijn plaatsing in de b.b.i. heeft hij vanaf 10 maart 2003 elf weekendengehad als tegemoetkoming. Daarnaast genoot hij zijn reguliere weekendverloven. Nu de extra verloven zijn opgesoupeerd, heeft klager verzocht om hem strafonderbreking te verlenen. Het verzoek is afgewezen, omdat artikel 34 van deRegeling tijdelijk verlaten van de inrichting geen ruimte en mogelijkheden biedt ten aanzien van het door klager gevraagde en omdat klager reeds tegemoet gekomen is in een extra verlofregeling. Hij kan éénmaal per vier weken metverlof tot hij in een zeer beperkt beveiligde inrichting geplaatst kan worden. Bovendien zijn bij het verzoek geen stukken van een medicus omtrent de gezondheidssituatie van zijn vrouw gevoegd - klager heeft aangevoerd dat zijbetrokken is geweest bij een dodelijk ongeval in 1994 en een brand in 1995 en al jaren in een depressieve toestand verkeert - zodat er geen inschatting kan worden gemaakt omtrent de ernst van de thuissituatie.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van acht jaar met aftrek, wegens onder meer opzettelijke overtreding van de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 21 juli 2006.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat nietkan worden volstaan met een andere vorm van verlof.

De beroepscommissie is van oordeel dat niet is gebleken dat er sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 34 van de Regeling. Voorts verblijft klager in een beperkt beveiligde inrichting, waar hij vierwekelijksweekendverlof krijgt. De beroepscommissie is van oordeel dat niet is gebleken dat niet volstaan kan worden met deze regelmatig terugkerende verlofmogelijkheid. Derhalve is de afwijzing door de Minister van klagers verzoek omstrafonderbreking niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 18 juni 2004

secretaris voorzitter

Naar boven