Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1039/GV, 14 juni 2004, beroep
Uitspraakdatum:14-06-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/1039/GV

betreft: [klager] datum: 14 juni 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 25 mei 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift gedateerd 22 mei 2004 van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 17 mei 2004 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager heeft verlof aangevraagd voor 10 juni 2004. Hij wordt in ieder geval op 12augustus 2004 in vrijheid gesteld en heeft nog geen woonruimte gevonden. Klagers moeder wil een groot deel van geldboetes betalen en dan komt hij omstreeks 2 juli 2004 vrij. Klager had het verlof willen aanwenden om een kamer tevinden, bijstand aan te vragen en concrete afspraken te maken met het CAD. Klager is een verplicht CAD-contact opgelegd voor de duur van twee jaar. De afwijzing komt voort uit zijn onttrekking aan detentie in 1998. Klager had gewoonmoeten terugkeren van verlof, maar zijn relatie was net weer hersteld en het was voor hem en zijn ex-vriendin erg moeilijk om weer terug te gaan. Klager zal zijn kansen niet voor een tweede keer vergooien door niet terug te kerenvan verlof. Hem is ook nog een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden opgelegd.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
In voorgaande detenties op 24 februari 1998 en 13 juli 2003 heeft klager zich onttrokken aan detentie. Recent is klager uit zijn functie van reiniger gezet als gevolg van het vinden van hasj op zijn cel. Hiermee heeft klager hetvertrouwen van de inrichting beschaamd, hetgeen mede aanleiding was voor de inrichting om negatief te adviseren. De selectiefunctionaris heeft ook onvoldoende vertrouwen in een goed verloop van een hernieuwde verlofverlening en achtdit maatschappelijk onaanvaardbaar.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de stadsgevangenis Hoogvliet heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag omdat klager zich onttrokken heeft aan detentie op 13 juli 2003 en zich tijdens de onttrekking heeft schuldig gemaakt aan eennieuw strafbaar feit. In 1998 had klager zich eerder onttrokken aan detentie. Voorts is er contrabande in klagers cel aangetroffen, waaronder hasj.

3. De beoordeling
Klager ondergaat veertien dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften en 55 dagen hechtenis op grond van de Wet Terwee.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers vierde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Klager is op 13 juli 2003 niet teruggekeerd van verlof en heeft in de tijd dat hij zich onttrokken had aan detentie een nieuw strafbaar feit gepleegd. In 1998 had klager zich al eerder onttrokken aan detentie. Voorts is op 24 april2004 bij klager, die als reiniger in een vertrouwenspositie verkeerde, contrabande op zijn cel aangetroffen, waaronder hasj.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve is de beslissing van de Ministerniet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a. en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 14 juni 2004

secretaris voorzitter

Naar boven