Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0190/TP-tussenbeslissing, 10 juni 2004, beroep
Uitspraakdatum:10-06-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/190/TP-tussenbeslissing

betreft: [klager] datum: 10 juni 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 3 februari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 mei 2004, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam te Amsterdam, is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. B.D.W. Martens.
Namens de Minister is gehoord mevrouw [...].
Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarin klager wacht op plaatsing in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) 3 januari 2004 verlengd tot 2 april 2004.

2. Overwegingen
De beroepscommissie heeft de Minister schriftelijk verzocht om een verklaring van een medicus over de vraag of klager, gelet op zijn psychische gesteldheid, al dan niet geschikt is om langer in een penitentiaire inrichting teverblijven.
De Minister heeft aangegeven een dergelijke medische verklaring vooralsnog niet (langer) standaard op te vragen als de klager zowel een gevangenisstraf als tbs is opgelegd en zijn tbs nog niet is aangevangen (zogenoemdeFokkens-wachtenden), tenzij er vanuit de inrichting van verblijf signalen komen dat er sprake is van detentieongeschiktheid of afnemende detentiegeschiktheid.
De beroepscommissie vraagt de Minister altijd, zonder onderscheid naar de status van tbs-passant of Fokkens-wachtende, een medische verklaring. Ook in deze zaak is uitdrukkelijk om een medische verklaring gevraagd. Deberoepscommissie is van oordeel dat de stelling van de Minister dat niet is gebleken van signalen vanuit de inrichting van verblijf dat er sprake zou zijn van detentieongeschiktheid of afnemende detentiegeschiktheid gestaafd dientte worden door een inhoudelijke medische verklaring van een externe forensische deskundige, die mede is gebaseerd op contact met klager. Alleen dan wordt de beroepscommissie voldoende in staat gesteld om naar behoren te beoordelenof een verder verblijf van klager in een penitentiaire inrichting gelet op diens psychische conditie al dan niet als verantwoord is te beschouwen.
De Minister is bereid alsnog met spoed de noodzakelijk geachte medische verklaring op te vragen. De beroepscommissie zal thans de behandeling van het beroep aanhouden teneinde de Minister nog één keer in de gelegenheid te stellen ombinnen een termijn van vier weken na ontvangst van deze tussenbeslissing de gevraagde medische verklaring alsnog toe te zenden.
Zodra de beroepscommissie de gevraagde medische verklaring van de Minister heeft ontvangen, wordt deze doorgezonden aan klager en zijn raadsman. Afhankelijk van de inhoud van de medische verklaring zullen partijen ofwel in degelegenheid worden gesteld daarop schriftelijk te reageren ofwel ter zitting mondeling te reageren.

3. Tussenbeslissing
De beroepscommissie houdt de beslissing op het beroep aan en stelt de Minister in de gelegenheid om binnen een termijn van vier weken na ontvangst van deze tussenbeslissing de gevraagde medische verklaring alsnog toe te zenden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, prof. mr. C. Kelk en dr. F. Koenraadt, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 10 juni 2004

secretaris voorzitter

nummer: 04/190/TP-tussenbeslissing

betreft: [...], verder te noemen klager.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van 18 mei 2004, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam te Amsterdam.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. S.L. Donker,
leden: prof. mr. C. Kelk en dr. F. Koenraadt.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. E.W. Bevaart.

Gehoord is klager, bijgestaan door zijn raadsman B.D.W. Martens. Als toehoorster is aanwezig mevrouw Van Vliet, kantoorgenote van klagers raadsman.
Namens de Minister van Justitie is [...] gehoord en is [...] als toehoorster aanwezig.

Klagers raadsman overlegt een pleitnotitie.
Door en namens klager is - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
Klager wacht momenteel al drie maanden op een gesprek met een psychiater of psycholoog. Aan zijn herhaald verzoek om een gesprek wordt geen gehoor gegeven. Men vindt dat hij maar moet wachten totdat hij geplaatst wordt. Klager vindtdit diep triest. Hij verblijft op een reguliere afdeling van een gevangenis en verblijft voornamelijk achter de deur. In het begin heeft hij het heel moeilijk gehad. Met het personeel gaat het wel. Het verblijf in een gevangenis alszodanig gaat wel, maar klager wil behandeld worden. Zijn situatie is urgent. Hij wil niet niets doen en maar wachten. Hij wil verder met zijn leven. Hij wil behandeld worden. Als er geen plek voor hem is, kan hij ook thuis wachten.Hij komt heus wel terug, omdat hij echt behandeld wil worden. Klager heeft geen toekomst meer als zijn relatie stuk loopt; hij ziet dat als het einde van zijn leven. Dit is in lijn met de uitgebrachte pro justitia rapportages, diezich bij de stukken bevinden. Klagers raadsman ziet duidelijk signalen voor een verslechterende situatie van klager, die rechtstreeks verband houdt met zijn stoornis. Een spoedige behandeling is daarom geïndiceerd.
De Minister vindt het in verband met de daarmee gepaard gaande kosten niet nodig om een medische verklaring aangaande klager op te vragen en wacht signalen van de inrichting over mogelijke detentieongeschiktheid af. In de stukken isniet terug te vinden met wie van de De Geerhorst contact is opgenomen namens de Minister en hoe dat contact heeft plaatsgevonden. Klager is een paar maanden geleden gedurende vier dagen in een isoleercel terechtgekomen vanwege eenzelfmoordpoging. Die dagen heeft klager geen arts gezien, alleen een psycholoog. Klager verbaast zich erover dat niets daarover in de rapportage zou staan.
In klagers zaak doen zich geen uitzonderingen voor plaatsing op een later tijdstip als bedoeld in artikel 43, tweede lid, Penitentiaire maatregel (Pm) voor. De Minister laat niet blijken te hebben overwogen of een eerdere plaatsingop grond van artikel 43, derde lid Pm noodzakelijk is. Van plaatsing wordt slechts afgezien in verband met capaciteitsproblemen. Een inhoudelijke belangenafweging heeft niet plaatsgvonden.
Op 11 mei 2004 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ((EHRM) uitspraken gewezen op klachten van tbs-passanten [A] en [B] tegen Nederland terzake van schending van artikel 5, eerste lid, van het Europees Verdrag terbescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het EHRM volgt daarin de lijn van de nationale rechtspraak dat het onvermijdelijk en acceptabel is dat er frictie is tussen de noodzakelijke en beschikbarecapaciteit om redenen verbonden aan de efficiënte allocatie van publieke fondsen en dat daarom een belangenafweging moet worden gemaakt, waarbij zwaar gewicht moet worden toegekend aan het recht op vrijheid als bedoeld in artikel 5EVRM. Een aanzienlijke vertraging in de toelating tot een tbs-kliniek en dus vertraging met het begin van de behandeling heeft invloed op de mogelijkheden van succes van de behandeling binnen de wettelijke tweejaarstermijn van hetoorspronkelijke tbs-bevel, waarmee de kans groter wordt dat de oorspronkelijke termijn moet worden verlengd. Met in het achterhoofd het feit dat er al in 1986 is vastgesteld dat er een structureel capaciteitstekort was en in casuniet is gebleken dat de autoriteiten te maken hadden met uitzonderlijke en onvoorziene omstandigheden, stelt het EHRM vast dat in de zaak Brand een vertraging van zes maanden en in de zaak [B] een vertraging van vijftien maandenniet acceptabel is, dat sprake is van schending van artikel 5 EVRM, dat aan [A] een schadevergoeding van € 1500,= en aan [B] een schadevergoeding van € 6000,= dient te worden toegekend.
Hoewel deze uitspraken zien op de oude situatie, meent klager hiernaar te kunnen verwijzen en aan te voeren dat zijn detentie in De Geerhorst niet langer rechtmatig is, omdat deze in strijd is met artikel 5, eerste lid onder e EVRM.Met verwijzing naar de [B]-uitspraak maakt het niet uit dat klager nu nog zijn gevangenisstraf uitzit.
De bestreden beslissing dient derhalve te worden vernietigd en klager dient direct te worden geplaatst in een tbs-kliniek. Zolang dat niet mogelijk is, dient klager een schadevergoeding/tegemoetkoming te worden toegekend. Daar dedoor het EHRM vastgestelde vergoedingen niet zijn te herleiden naar de in detentie doorgebrachte tijd, dient daarbij te worden aangesloten bij artikel 89 Wetboek van Strafvordering. Verzocht wordt klager een vergoeding toe te kennenvan € 70,= per dag, voor iedere dag dat hij niet in een tbs-kliniek is geplaatst vanaf 7 juli 2003, althans vanaf het moment dat de beroepscommissie mocht oordelen dat hem een vergoeding toekomt.

Namens de Minister is - zakelijk weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
In de pleitnotitie wordt ten onrechte gesproken over klagers passantentermijn, nu klager een Fokkens-wachtende is. Er valt geen parallel te trekken tussen klagers situatie en die van [A] en [B], omdat de laatste twee al tbs-passantwaren en klager dat nog niet is. De Minister beroept zich derhalve op de vaste jurisprudentie van de beroepscommissie dat een tegemoetkoming dient te worden uitbetaald indien een passantentermijn langer dan twaalf maanden duurt.Overigens overweegt de Minister om in appel te gaan tegen de uitspraken van het EHRM inzake [A] en [B].
Een medische verklaring wordt niet standaard opgevraagd, alleen als er signalen zijn dat het niet goed gaat met de betrokkene. De Minister ziet het als de verantwoordelijkheid of plicht van de inrichting het door te geven als hetniet goed gaat, zodat gekeken kan worden of er reden is voor plaatsing met voorrang.
Blijkens informatie vanuit De Geerhorst van vorige week blijkt dat het goed gaat met klager. Er is niets bekend over een zelfmoordpoging. Als dat bekend zou zijn geweest, dan zou er gekeken zijn of klager met voorrang zou moetenworden geplaatst. Het gaat zelfs zo goed met klager, dat hij een baantje in de poetsploeg heeft aanvaard. Dat betreft een baantje, welke je alleen kan krijgen als het goed met je gaat. Volgens het Psycho Medisch Overleg van DeGeerhorst is klager detentiegeschikt. De Minister heeft geen signalen vernomen op grond waarvan tot eerdere plaatsing moet worden besloten.

De voorzitter van de beroepscommissie geeft aan dat de beroepscommissie de Minister altijd, zonder onderscheid naar de status van tbs-passant of Fokkens-wachtende, een medische verklaring vraagt. Ook in deze zaak is uitdrukkelijk omeen medische verklaring gevraagd, aangezien de beroepscommissie van oordeel is dat de stelling dat het goed gaat met de betrokkene door een medische verklaring (van een externe forensische deskundige) bevestigd moet worden.

De Minister biedt aan met spoed alsnog een medische verklaring ten aanzien van klager op te vragen.

Klagers raadsman geeft aan dat het van belang is dat die medische verklaring er komt en verzoekt uitdrukkelijk daarom.

De voorzitter van de beroepscommissie geeft aan dat de zaak gedurende vier weken zal worden aangehouden in afwachting van een medische verklaring. Zodra de beroepscommissie de gevraagde medische verklaring van de Minister heeftontvangen, wordt deze doorgezonden aan klager en zijn raadsman. Afhankelijk van de inhoud van de medische verklaring zullen partijen ofwel in de gelegenheid worden gesteld daarop schriftelijk te reageren ofwel ter zitting mondelingte reageren.

secretaris voorzitter

Naar boven