nummer: 04/600/TP
betreft: [klager] datum: 8 juni 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), heeft kennis genomen van een op 25 maart 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarin klager wacht op plaatsing in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) met ingang van 17 maart 2004 verlengd tot en met 14 juni 2004.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 21 april 2000 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf jaar met aftrek én ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat hij van overheidswegezal worden verpleegd.
Bij brief van 14 augustus 2003 heeft de Minister klager meegedeeld dat hij gedurende de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf met ingang van 21 juni 2003 in aanmerking komt voor vervroegde tenuitvoerlegging van de hem tevensopgelegde tbs en dat hij op laatstgenoemde datum in afwachting van plaatsing in een tbs-inrichting op een wachtlijst is geplaatst.
Bij brief van 16 maart 2004 heeft de Minister klager bericht dat hij nog niet geplaatst kon worden in een tbs-inrichting en dat de wachttermijn voor plaatsing met ingang van 17 maart 2004 met drie maanden is verlengd tot en met 14juni 2004. Klager is op 10 maart 2004 over de (voorgenomen) verlenging gehoord.
De datum van invrijheidstelling van klager én aansluitende aanvang van zijn tbs is 20 juni 2007.
Klager verblijft in de penitentiaire inrichting (p.i.) Achterhoek, locatie Ooyerhoek te Zutphen.
3. De standpunten
Klager heeft het beroep - zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht.
Hij heeft bezwaar tegen de reden van de verlenging van zijn wachttermijn, die is gelegen in de door de Minister gestelde capaciteitsnood. De Minister is verantwoordelijk voor het gebrek aan tbs-plaatsen. Dit gebrek levert voorklager een onnodige psychische belasting op. De districtspsychiater heeft weliswaar gesteld dat klager niet detentieongeschikt is, maar klager betwijfelt of de psychiater klagers psychische gesteldheid zorgvuldig heeft onderzocht.Zorgvuldig onderzoek lijkt klager niet mogelijk binnen het daartoe gehanteerde tijdsbestek van tien minuten. De districtspsychiater is in zo korte tijd tot zijn voormelde conclusie gekomen, terwijl andere deskundigen eerder na eenonderzoek van een aantal weken tot het oordeel zijn gekomen dat er sprake was van één of meer stoornissen en dat behandeling van klager dringend geïndiceerd is.
Indien de districtspsychiater afdelingsrapportages bij zijn beoordeling heeft betrokken, zou dit hoogst onzorgvuldig zijn omdat niemand met klager gesprekken heeft gevoerd.
Voorts is in artikel 13 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) bepaald dat de Minister tot plaatsing in een tbs-inrichting besluit nadat hij daartoe advies van twee gedragsdeskundigen heeft verkregen. Dit is in klagers geval nietgebeurd en ook daarom is het onderzoek onzorgvuldig.
Namens de Minister is het volgende naar voren gebracht.
Klager zal ontvankelijk zijn in het beroep, omdat niet te achterhalen is op welke datum de verlengingsbeslissing aan klager is uitgereikt.
Het beroep zal formeel gegrond zijn, nu niet valt te achterhalen of de verlengingsbeslissing tijdig aan klager is uitgereikt.
Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten aanzien van klager zijn voorafgaand aan de bestreden beslissing geen signalen overdetentieongeschiktheid vanuit de p.i. Achterhoek ontvangen. Zoals blijkt uit de overgelegde medische verklaring d.d. 14 april 2004 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) te Zutphen is het verantwoord dat klager langer in eenp.i. verblijft in afwachting van plaatsing in een tbs-inrichting.
4. De beoordeling
De beroepscommissie gaat er van uit dat het beroep tijdig is ingesteld, nu de datum van uitreiking van het bestreden besluit aan klager niet kan worden vastgesteld. Klager is derhalve ontvankelijk in zijn beroep.
Klager is op 10 maart 2004 gehoord over de verlenging van de wachttermijn, die op 17 maart 2004 is verstreken. Hij is bij brief d.d. 16 maart 2004 geïnformeerd over de verlenging daarvan. Nu niet kan worden vastgesteld dat klagerdeze brief vóór 17 maart 2004 heeft ontvangen, houdt de beroepscommissie het er voor dat niet tijdig is voldaan aan de in artikel 27, vijfde lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden neergelegdeinformatieplicht. Mitsdien is het beroep gegrond en dient de beslissing van de Minister tot verlenging van de wachttermijn op formele grond te worden vernietigd.
Klager dient, gelet op het hiervoor overwogene, een tegemoetkoming te worden geboden. De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.
Klager is als gevolg van het capaciteitstekort nog niet geplaatst in een tbs-inrichting. Ten tijde van de bestreden beslissing ligt de vrijheidsstraf aan het verblijf van klager in een p.i. ten grondslag en niet de hem tevensopgelegde tbs; deze is nog niet aangevangen.
Het capaciteitstekort kan naar het oordeel van de beroepscommissie een grond voor uitstel van de voorgenomen vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting vormen, tenzij blijkt van bijzondere omstandigheden zoals een psychischeconditie van klager die zodanig is dat langer verblijf in een p.i. medisch niet verantwoord is. In dat geval is sprake van detentieongeschiktheid en dient om die reden plaatsing met voorrang gerealiseerd te worden.
Uit de medische verklaring d.d. 14 april 2004 van de FPD te Zutphen blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat verder verblijf in de p.i. als onverantwoord moest worden beschouwd. Deberoeps-commissie merkt hierbij op dat het doel van het medisch onderzoek in verband met beroep tegen verlengingsbeslissingen geen persoonlijkheidsonderzoek omvat en daarom relatief summier mag zijn.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.
De beroepscommissie gaat voorbij aan hetgeen klager heeft aangevoerd over wettelijk voorschreven advisering door twee gedragsdeskundigen. Dit betreft niet de onderhavige beslissing tot verlenging van de wachttermijn, doch debeslissing tot plaatsing in een tbs-inrichting met toepassing van art. 13, derde lid, van het WvSr.
De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de bestreden beslissing materieel niet in strijd is met de wet en dat de wachttermijn voor plaatsing in een tbs-inrichting diende te worden verlengd van 17maart 2004 verlengd tot en met 14 juni 2004.
Nu de bestreden beslissing op formele grond dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 76, derde lid, PBW in verbinding met artikel 66, derde lid onder b, en artikel 69, vijfde lid,Bvt bepalen dat haar uitspraak met betrekking tot de verlenging van de wachttermijn in de plaats treedt van de bestreden beslissing.
6. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op formele grond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van deze beslissing en bepaalt derhalve dat de wachttermijn voor plaatsingin een tbs-inrichting wordt verlengd van 17 maart 2004 verlengd tot en met 14 juni 2004.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
€ 50,= .
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. Chr.F. Swart-Babbé, secretaris, op 8 juni 2004.
secretaris voorzitter