Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0466/GA, 1 juni 2004, beroep
Uitspraakdatum:01-06-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/466/GA

betreft: [klager] datum: 1 juni 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 10 maart 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 4 maart 2004 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Rijnmond, locatie De Schie te Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 2 april 2004, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J. Steenbrink, en de heer [...], afdelingshoofd van de landelijke afzonderings afdeling (LAA).

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de verlenging van een ordemaatregel boeienregime wegens mogelijk gevaar voor ontvluchting en het risico van geweldsmisbruik en
b. het feit dat klager niet is gehoord alvorens de ordemaatregel is opgelegd.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ik zit al twee jaar vast. Er zijn nooit problemen geweest. In Vught kreeg ik ook boeien. Er wordt een spel met mij gespeeld. Regelmatig wordt mijn cel gecontroleerd. Er is nog nooit iets aangetroffen wat er niet hoort. Waarom krijgik dan het boeiluikregime opgelegd? In Rotterdam heb ik geprobeerd een gesprek aan te gaan met het afdelingshoofd, dit is niet gelukt. Ik heb elke week een verzoekbriefje ingeleverd, nooit kwam er iemand. Ik heb vijf dagen niet metmijn advocaat kunnen spreken.
Namens klager is –zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.
Niet duidelijk is op basis van welke wettelijke bepaling aan klager het boeiluikregime is opgelegd. De beklagcommissie gaat er van uit dat de maatregel is gebaseerd op artikel 25, eerste lid, Pbw in samenhang met artikel 35 regelingstraf- en afzonderingscel penitentiaire inrichtingen. In een eerdere situatie waarbij klager werd voorgedragen voor selectie voor de EBI waarbij eveneens het handboeienregime werd opgelegd oordeelde de beklagcommissie de maatregelgelet op de duur onrechtmatig.
Voorts is in casu geen sprake van een noodzakelijkheidvereiste, zoals bedoeld in de Memorie van Toelichting op artikel 35 Pbw. Tijdens klagers verblijf in de Schie hebben zich geen incidenten voorgedaan zoals weergegeven in artikel35, eerste lid, Pbw.
Tot slot zou het wenselijk zijn een gedetineerde voor oplegging van een maatregel als de onderhavige, te horen, ook al is dit krachtens artikel 35 Pbw niet vereist.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager zat in de LAA in afwachting van zijn plaatsing naar de EBI, waar hij inmiddels verblijft. Deze plaatsing was ingegeven op basis van de verdenking dat klager mogelijk zou pogen te vluchten waarbij hij gebruik zou maken vangeweld. Gelet daarop is hij in afzondering geplaatst en is hem -hetgeen gebruikelijk is bij verblijf in afzondering in afwachting van EBI-plaatsing- het boeiluikregime opgelegd. Dit regime impliceert dat een gedetineerde boeienomkrijgt zodra hij zijn cel verlaat. Hij heeft deze derhalve niet continu om, doch enkel indien er sprake is van verplaatsingen buiten de cel.
De maatregel is gebaseerd op artikel 35 Pbw, derhalve bestond er geen noodzaak klager te horen.

3. De beoordeling
Ingevolge artikel 35 Pbw is de directeur bevoegd jegens een gedetineerde geweld te gebruiken, danwel vrijheidsbeperkende middelen aan te wenden, voor zover dit noodzakelijk is met het oog op: a. de handhaving van de orde of deveiligheid in de inrichting; b. de uitvoering van een door de directeur genomen beslissing; c. de voorkoming van het zich onttrekken door de gedetineerde aan het op hem uitgeoefend toezicht.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat klager wegens mogelijk gevaar voor ontvluchting en het gevaar voor geweldsmisbruik bij een dergelijke poging op de landelijke afzonderingsafdeling is geplaatst, waarbijde selectiefunctionaris heeft aangegeven dat er een voorstel voor plaatsing in de EBI zou worden opgemaakt. De directeur heeft de klager opgelegde maatregel van boeiluikregime verlengd enkel op basis van het gegeven dat aangedetineerden die op de landelijke afzonderingsafdeling verblijven in afwachting van EBI plaatsing dit boeiluikregime wordt opgelegd. Van enige concrete op de persoon van klager toegespitste verdenking van een van de onder a tot enmet c genoemde situaties, die de maatregel -wat daar van overigens zij- noodzakelijk zou maken, zoals voormelde wettelijke bepaling vereist, is echter niet gebleken. Het beroep zal mitsdien gegrond worden verklaard.
Klager zal de na te noemen tegemoetkoming worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 35,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. U. van de Pol en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 1 juni 2004

secretaris voorzitter

Naar boven