Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0576/GA, 7 juni 2004, beroep
Uitspraakdatum:07-06-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/576/GA

betreft: [klager] datum: 7 juni 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 19 maart 2004, door tussenkomst van de beklagcommissie bij het secretariaat van de Raad ingekomenberoepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 27 februari 2004 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) De Berg te Arnhem,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 mei 2004, gehouden in de p.i. Achterhoek, locatie Ooyerhoek, te Zutphen, is klager gehoord.
De directeur van de p.i. De Berg heeft telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, het niet mogen deelnemen aan het dagprogramma met uitzondering van het luchten en het bezoek en het verwijderen van de tv, wegenshet via de intercom schelden tegen het personeel;
b. de verstrekking van de hoeveelheid voedsel en hoe dit wordt uitgeserveerd;
c. het verstrekken van vegetarisch/dieet voedsel terwijl klager geen speciaal dieet volgt;
d. het feit dat klager verkeerd of slecht zit in de inrichting, post zou worden geopend en dat klager een poging tot diefstal door een personeelslid heeft gesignaleerd;
e. het feit dat klager geen toestemming zou hebben gegeven om hem over te plaatsen naar een huis van bewaring met een bijzondere zorg afdeling (bza).

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn standpunt als volgt toegelicht.
a. Mijn winkellijst was kwijtgeraakt. Vervolgens sprak het personeel meermalen door mijn intercom, terwijl ik deze niet had aangezet. Daardoor raakte ik extra geïrriteerd en heb ik inderdaad scheldwoorden gebezigd. Dit had ik nietmoeten doen, achteraf heb ik er spijt van. Ik denk dat de opgelegde straf wel kan kloppen.
b. en c. Bij binnenkomst heb ik aangegeven dat ik rijst wilde. Tevens dat ik geen vegetariër ben, maar geen vlees wil eten. Ik volg ook geen dieet. Ik kreeg echter maaltijden voor iemand die een dieet volgt. Andere gedetineerdenkregen andere maaltijden op andere borden. Ik kreeg zo’n drie-vaks-bord. Iedere dag heb ik een sprekersbriefje ingevuld. Na dit ca tien keer gedaan te hebben kwam de piw-er met een andere maaltijd, geen dieetmaaltijd, maar wel metvlees. Ook zat dit op een ander bord. Het vlees gooide ik maar weg. Vervolgens kreeg ik maaltijden waar happen uit waren en waar viezigheid in zat.
d. Ik zat niet op mijn plek in de vorige inrichting. Dit werd onder meer veroorzaakt door het feit dat ik, terwijl ik aan het douchen was, constateerde dat een personeelslid iets uit de zak van mijn jas haalde.
e. Ik heb niet gevraagd om overplaatsing naar een bza, noch heb ik hiervoor toestemming gegeven.

De directeur heeft in zijn schriftelijke reactie op het beroep aangegeven zich te conformeren aan de uitspraak van de beklagcommissie.

3. De beoordeling
Anders dan de voorzitter van de beklagcommissie zal de beroepscommissie niet
het realiteitsbesef of de aanspreekbaarheid van klager beoordelen, maar diens klachten.
Ten aanzien van onderdeel a. overweegt de beroepscommissie dat nu klager zelf heeft aangegeven de opgelegde disciplinaire straf niet onredelijk te vinden, terwijl ook overigens niet is gebleken dat deze is opgelegd in strijd met eenwettelijk voorschrift of anderszins onredelijk of onbillijk geacht moet worden, zij de klacht dienaangaande ongegrond zal verklaren.
Ten aanzien van de onderdelen b. en c. overweegt de beroepscommissie dat niet aannemelijk is geworden dat de maaltijden op onjuiste of onhygiënische wijze aan klager zouden zijn geserveerd. Niet uit te sluiten is dat klager een ofenkele malen een maaltijd zou hebben gekregen die niet voldeed aan hetgeen hij bij binnenkomst had aangegeven te willen eten, doch zo dit het geval is, wordt aangenomen dat sprake is geweest van een niet verwijtbare vergissing. Hetbeklag zal op deze onderdelen derhalve ook ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van onderdeel d. overweegt de beroepscommissie dat op basis van hetgeen hieromtrent door klager is aangevoerd onvoldoende aannemelijk is geworden dat er daadwerkelijk sprake zou zijn geweest van (een poging tot) diefstaldoor een personeelslid. Dit onderdeel van het beklag zal mitsdien eveneens ongegrond worden verkaard.
Ten aanzien van onderdeel e. overweegt de beroepscommissie dat de beslissing tot plaatsing op een bza-afdeling geen beslissing is van de directeur, doch van de selectiefunctionaris, zodat hiertegen geen beklag openstaat, maar klagereen bezwaarschrift in had moeten dienen bij de selectiefunctionaris. Ten aanzien van dit onderdeel wordt klager derhalve niet ontvankelijk verklaard in zijn beklag.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag ten aanzien van de onderdelen a. tot en met d. alsnog ongegrond en verklaart klager niet ontvankelijk in zijn klacht ten aanzien vanonderdeel e..

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, A.J. Dost en mr. J.W.P. Verheugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 7 juni 2004

secretaris voorzitter

Naar boven