Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0580/TP, 2 juni 2004, beroep
Uitspraakdatum:02-06-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/580/TP

betreft: [klager] datum: 2 juni 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 22 maart 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 6 maart 2004 verlengd tot 4 juni 2004.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 21 januari 2003 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zalworden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 10 juni 2003. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in verscheidene huizen van bewaring. Sinds 5 maart 2004verblijft klager in de locatie Lelystad.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 27 januari 2004 besloten tot plaatsing van klager in de Dr. H. van der Hoevenkliniek te Utrecht. Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
Hij kwam vanaf 5 februari 2003 in aanmerking voor vervroegde tenuitvoerlegging van de tbs. Vanaf die datum heeft hij recht op plaatsing in een tbs-inrichting. Hij is geselecteerd voor de Van der Hoevenkliniek, maar voor dieinrichting bestaat een lange wachtlijst. Sinds 10 juni 2003 is hij tbs-passant. Zijn straf zit er al negen maanden op. Hij vindt dat hij op deze manier veel zwaarder gestraft wordt. Hij had het naar zijn zin op de individuelebegeleidingsafdeling in Vught. Onder valse voorwendsels is hij overgeplaatst naar Lelystad, waar niets gebeurt. Klagers emmer raakt vol, hij heeft moeite zijn agressie te reguleren. Hij heeft de indruk dat zijn dossier “onder in dela” heeft gelegen. De Minister stelt wel dat klager op 12 maart 2004 door een medewerker van het Bureau selectie- en detentiebegeleiding is gehoord over de verlenging van de passantentermijn, maar dat is niet juist.
Klager krijgt frustratie op frustratie.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel gegrond zijn, nu klager niet tijdig is gehoord en geïnformeerd over de verlenging van de passantentermijn. Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in eentbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager negen maanden in een h.v.b. Hij verblijft thans op een bijzondere zorg afdeling. Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijkenvan de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Ministerhad ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in het h.v.b. onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest wordengesproken. De opgevraagde medische verklaring zal na ontvangst worden nagezonden.

4. De beoordeling
De Minister heeft een hoorformulier d.d. 12 maart 2004 toegezonden, waarin staat vermeld dat klager op die datum is gehoord over de verlenging van de passantentermijn. In de reactie d.d. 13 april 2004 van de Minister op klagersberoep is aangegeven dat op 22 maart 2004 vanuit de inrichting van verblijf bericht was ontvangen dat klager als gevolg van een verwisseling van hoorformulieren op dat moment nog niet was gehoord, en dat de inrichting een nieuwhoorformulier is gezonden teneinde klager alsnog in de gelegenheid te stellen zijn mening op de beslissing tot verlenging van de passantentermijn te geven.
Onduidelijk is of klager daadwerkelijk is gehoord. In elk geval staat vast dat klager niet vóór het verstrijken van de passantentermijn op 6 maart 2004 is gehoord. Bij brief d.d. 16 maart 2004 is hij geïnformeerd over dieverlenging.
Derhalve is niet voldaan aan de in de artikelen 53, tweede lid, en 54, tweede lid, Bvt neergelegde hoor- en informatieplicht. Mitsdien is het beroep gegrond en dient de beslissing van de Minister tot verlenging van depassantentermijn op formele gronden te worden vernietigd.

Klager dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden. De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een huis van bewaring (h.v.b.) moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van tbs-gestelden zijningegaan dan wel, zoals in het geval van klager, de Regeling van de Wet Fokkens van toepassing is verklaard, waardoor hij niet op het moment van aanvang van de tbs, maar vóór aanvang van de tbs op een wachtlijst voor plaatsing ineen tbs-inrichting is geplaatst.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een h.v.b. was ten tijde van de bestreden beslissing (negen maanden) nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afwegingvan alle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.
Klagers verblijf in een h.v.b. is na het in aanmerking komen voor vervroegde tenuitvoerlegging van de tbs en na de aanvang van zijn tbs, gebaseerd op de wet en is niet bedoeld als straf, hetgeen niet wegneemt dat klager dit wel alszodanig kan ervaren.

Uit de medische verklaring d.d. 9 april 2004 en de daaronderliggende rapportage d.d. 20 mei 2003 (lees: 2004; beroepscommissie) van de Forensisch Psychiatrische Dienst Flevoland blijkt dat de psychische conditie van klager op datmoment niet van dien aard was dat een verder verblijf in een h.v.b. als onverantwoord moest worden beschouwd.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de bestreden beslissing materieel niet in strijd is met de wet en dat de termijn waarbinnen klager in een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst diende teworden verlengd van 6 maart 2004 tot 4 juni 2004. Nu de bestreden beslissing op formele gronden dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 66, derde lid onder b, in verbinding metartikel 69, vijfde lid, Bvt bepalen dat haar uitspraak met betrekking tot de verlenging van de passantentermijn in de plaats treedt van de bestreden beslissing.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op formele gronden en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van deze beslissing en bepaalt derhalve dat de termijn waarbinnen klagerin een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst is verlengd van 6 maart 2004 tot 4 juni 2004.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op € 50,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 2 juni 2004

secretaris voorzitter

Naar boven