Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2856/GM, 25 mei 2004, beroep
Uitspraakdatum:25-05-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2856/GM

betreft: [klager] datum: 25 mei 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 8 december 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 27 november 2003 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

De beroepscommissie heeft zitting gehouden op 6 april 2004 in de p.i. Amsterdam.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Vught heeft volstaan met een schriftelijke reactie op het beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 5 november 2003, betreft het niet tijdig (doen) verhelpen van een oogaandoening.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft in zijn beroepschrift zijn klacht als volgt toegelicht. In de vorige p.i. waar hij had verbleven, was al toestemming verkregen voor het ondergaan van een noodzakelijke oogoperatie. Na zijn overplaatsing naar de p.i. inVught kreeg hij van de medische dienst aldaar aanvankelijk te horen dat zijn strafrestant te kort was voor het ondergaan van de operatie. Later werd hem gezegd dat opnieuw foto’s van zijn oog moesten worden gemaakt. Intussengebeurde er niets en ging zijn oog verder achteruit; hij had het gevoel dat hij almaar aan het lijntje werd gehouden.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Tijdens klagers verblijf in de p.i. te Zwolle had een plastisch chirurg de indicatie voor een operatie aan klagers beide ogen afgegegeven. Na klagers overplaatsing eiste hetVGZ een hernieuwd consult met foto’s ter beoordeling van de medische noodzaak. De plastisch chirurg te Zwolle wilde evenwel de aldaar gemaakte foto’s niet afstaan. Hierop is klager aangemeld bij een plastisch chirurg te Den Bosch,zodat hij aansluitend op de wachtlijst voor opname in het penitentiair ziekenhuis zou kunnen worden geplaatst. De medische dienst heeft klager steeds alle medewerking bij het volgen van de gebruikelijke procedure verleend.

3. De beoordeling
Voor de beroepscommissie is aannemelijk geworden dat klager aan één dan wel beide ogen een noodzakelijke – doch niet spoedeisende – operatie diende te ondergaan, waartoe met het oog op de vergoeding tevoren een indicatiestellingdoor een plastisch chirurg moest worden afgegeven. Nadat een dergelijke indicatie tijdens klagers detentie te Zwolle was verkregen, is hij alvorens daadwerkelijk te worden geopereerd, overgeplaatst naar de p.i. te Vught. De medischedienst van deze inrichting heeft, naar voldoende aannemelijk is geworden, aansluitend de gebruikelijk procedure gevolgd om klager alsnog de beoogde operatie te doen ondergaan. Zij werd daarbij geconfronteerd met de eis van deverzekeraar opnieuw een medische indicatie overgelegd te krijgen. Daartoe is de tevoren geconsulteerde plastisch chirurg te Zwolle verzocht om de desbetreffende foto’s af te staan, hetgeen deze heeft geweigerd. Vervolgens is klageralsnog aangemeld bij een plastisch chirurg in de regio.
Hoewel deze gang van zaken ongetwijfeld heeft geleid tot enig uitstel van klagers operatie, kan deze vertraging in de voorbereiding naar het oordeel van de beroepscommissie niet aan de inrichtingsarts kan worden toegerekend. Hetvoorgaande in samenhang en onderling verband bezien, kan het handelen door of namens de inrichtingsarts dan ook niet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond wordenverklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode-Zwart en prof.dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.H.L. Cusell-te Gussinklo, secretaris, op 25mei 2004

secretaris voorzitter

Naar boven