Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0302/TA, 24 mei 2004, beroep
Uitspraakdatum:24-05-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/302/TA

betreft: [klager] datum: 24 mei 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 18 februari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 12 februari 2004 van de beklagcommissie bij de Prof. Mr. W.P.J. Pompekliniek te Nijmegen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 maart 2004, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting mr. [...], juridisch medewerker, en drs. [...],psychiater. Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het toedienen van dwangmedicatie op respectievelijk 10 december 2003, 24 december 2003, 7 januari 2004 en 21 januari 2004.

De beklagcommissie heeft het beklag formeel gegrond en materieel ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Klager heeft in beroep gepersisteerd bij het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt en daaraan het volgende toegevoegd. Volgens de Rvt moet de kliniek een alternatief voor de dwangmedicatie onder ogen zien en kiezen voorde minst beschadigende behandeling. Voor klager is langdurige separatie een beter alternatief. Hij wordt er, in tegenstelling tot anderen, vrolijk van. Hij werd in de Dr. S. van Mesdagkliniek eerder gedurende twee weken gesepareerden kreeg tijdens de separatie een soort giebelziekte. Hij ging ook veel zingen. Separatie voor een periode van een half jaar is beter dan maar eindeloos doorgaan met dwangmedicatie toedienen. De huidige behandelaar en zijnvoorganger hebben klager nooit meegemaakt zonder medicatie en weten niet hoe klager is zonder medicatie. Het is niet waar dat klager schizofreen is. Klager verzoekt om de dwangmedicatie te stoppen en hem in plaats daarvan tesepareren. Niet dat die separatie noodzakelijk is, maar klager schijnt volgens de kliniek gedurende vijf minuten iets gedaan te hebben, dat echter in werkelijkheid niet heeft plaatsgevonden.
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep gepersisteerd bij het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt en is het volgende daaraan toegevoegd. De inrichting kan zich vinden in de gegrondverklaring op formele gronden.Erkend wordt dat er procedurele fouten zijn gemaakt.
Langdurige separatie vormt geen alternatief en is ingrijpender dan de toegediende dwangmedicatie. Bij separatie vindt er geen behandeling plaats. Een korte separatie kan noodzakelijk zijn en een therapeutisch effect hebben, maar eenlangdurige separatie is op den duur schadelijk. Tijdens langdurige separatie worden klager langdurig adequate prikkels onthouden en kan een psychose ontstaan. Inmiddels is een plan tot verbetering opgesteld. Bezien zal worden of dedwangmedicatie kan worden omgezet in vrijwillige medicatie. Dit is in het verleden al eerder geschied. In het plan van verbetering wordt voorgesteld om klager een ander middel, Risperdal in plaats van Haldol, te geven omdatRisperdal minder bijwerkingen heeft. Dit is besproken met klager.

3. De beoordeling
Uit artikel 53, eerste lid onder c, Bvt volgt dat alvorens een beslissing wordt genomen om aan een verpleegde dwangmedicatie toe te dienen de verpleegde in de gelegenheid dient te worden gesteld om te worden gehoord.

Artikel 54, eerste lid onder a, Bvt bepaalt dat de verpleegde terzake onverwijld en schriftelijk een met redenen omklede mededeling ontvangt.

Bepaling 1.2.4 van het inrichtingsprotocol gedwongen geneeskundige handeling schrijft voor dat tussen de uitreiking van een schriftelijke mededeling en de feitelijke toediening van dwangmedicatie in gevallen van voortdurendeachteruitgang van de patiënt een termijn van tenminste een werkdag dient te zijn gelegen, niet zijnde de dag van uitreiking van de mededeling zelf, zulks om de betrokkene in staat te stellen een klaagschrift en een schorsingsverzoekin te dienen.

Vast is komen staan dat bij de beslissing om op 10 december 2003 klager dwangmedicatie toe te dienen niet is voldaan aan hiervoor vermelde hoor- en mededelingsplicht als vermeld in respectievelijk artikel 53, eerste lid onder c, Bvten artikel 54, eerste lid onder a, Bvt die in acht dienen te worden genomen bij iedere beslissing tot het (opnieuw) toedienen van dwangmedicatie.

Terzake van de beslissingen tot het toedienen van dwangmedicatie op 24 december 2003, 7 januari 2004 en 21 januari 2004 is niet voldaan aan de bepaling 1.2.4 van het inrichtingsprotocol gedwongen geneeskundige handeling.

Uit artikel 7, vijfde lid onder c, Bvt volgt dat, indien het hoofd van de inrichting de beslissing zelf neemt, de hoorplicht als bedoeld in artikel 53 Bvt ook aan hem is voorbehouden. Vast is komen staan dat dit voor wat betreft debeslissingen om dwangmedicatie toe te dienen op 24 december 2003, 7 januari 2004 en 21 januari 2004 de hoorplicht is vervuld door een hoofd van dienst.

Artikel 34, tweede lid, Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) schrijft voor dat van de toepassing van een gedwongen geneeskundige handeling onverwijld melding wordt gedaan aan de Minister en aan de commissie vantoezicht.
Met betrekking tot de toediening van dwangmedicatie op 24 december 2003 is dit niet geschied.

Uit artikel 35, eerste lid, Rvt volgt dat zo spoedig mogelijk na de toepassing van de gedwongen geneeskundige handeling een plan tot verbetering dient te worden opgesteld. Aan dit voorschrift is door het hoofd van de inrichting niettijdig voldaan.
Artikel 35, tweede lid, Rvt schrijft voor dat, indien een gedwongen geneeskundige handeling de duur van twee weken te boven gaat, door het hoofd van de inrichting een commissie dient te worden samengesteld, die overeenkomstig hetderde lid van dit artikel om de twee weken dient te adviseren over de voortzetting van de gedwongen geneeskundige handeling. Vast is komen staan dat een dergelijke commissie pas op 26 januari 2004, derhalve te laat, met haarwerkzaamheden is aangevangen.

De beroepscommissie is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat de beslissing van de beklagcommissie om het beklag op formele gronden gegrond te verklaren, waarbij zij benadrukt heeft dat juist bij dwangmedicatie het naleven vanvoorschriften van het hoogste belang is, omdat het hierbij gaat om een verstrekkende ingreep in de persoonlijke levenssfeer en de lichamelijke integriteit van de verpleegde, juist is.

Voor het overige overweegt de beroepscommissie dat uit de verstrekte inlichtingen van en namens het hoofd van de inrichting aannemelijk is geworden dat klagers gedrag en toestand, gerelateerd aan diens voorgeschiedenis en aard vande stoornis, zodanig waren dat het hoofd van de inrichting redelijkerwijs tot het oordeel heeft kunnen komen dat de dwangmedicatie die op 10 december 2003 aan klager is toegediend noodzakelijk was ter afwending van ernstig gevaarvoor de gezondheid van klager of anderen. Niet aannemelijk is geworden dat dit gevaar op een andere, minder ingrijpende wijze, kon worden afgewend. Ten aanzien van de beslissingen tot toediening van dwangmedicatie op 24 december2003, 7 januari 2004 en 21 januari 2004 komt de beroepscommissie tot hetzelfde oordeel, nu niet is gebleken dat de feiten en omstandigheden waren gewijzigd.

Anders dan door klager ter zitting van de beroepscommissie is voorgesteld, is de beroepscommissie van oordeel - in het licht van hetgeen de behandelende psychiater hieromtrent als zijn deskundig oordeel heeft meegedeeld - datlangdurige separatie niet kan worden aangemerkt als een redelijk en minder ingrijpend alternatief als bedoeld in artikel 33, derde lid, Rvt.

Gelet op het bovenstaande zal het beroep ongegrond worden verklaard, met aanvulling van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. drs. F.A.M. Bakker en mr. drs. R.H. Zuijderhoudt, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S.van Gemert, secretaris, op 24 mei 2004

secretaris voorzitter

nummer: 04/302/TA

betreft : [...], verder klager te noemen.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van 18 maart 2004, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. N. Jörg
leden: mr. drs. F.A.M. Bakker en mr. drs. R.H. Zuijderhoudt.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. H.S. van Gemert.

Gehoord zijn klager en namens het hoofd van de Prof. Mr. W.P.J. Pompekliniek te Nijmegen mr. [...], juridisch medewerker, en drs. [...], psychiater.

Door klager is - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Gepersisteerd wordt bij het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt. Volgens de Rvt moet de kliniek een alternatief voor de dwangmedicatie onder ogen zien en kiezen voor de minst beschadigende behandeling. Voor klager islangdurige separatie een beter alternatief. Hij wordt er, in tegenstelling tot anderen, vrolijk van. Hij werd in de Dr. S. van Mesdagkliniek eerder gedurende twee weken gesepareerd en kreeg tijdens de separatie een soortgiebelziekte. Hij ging ook veel zingen. Separatie voor een periode van een half jaar is beter dan maar eindeloos doorgaan met dwangmedicatie toedienen. De huidige behandelaar en zijn voorganger hebben klager nooit meegemaakt zondermedicatie en weten niet hoe klager is zonder medicatie. Het is niet waar dat klager schizofreen is. Klager verzoekt om de dwangmedicatie te stoppen en hem in plaats daarvan te separeren. Niet dat die separatie noodzakelijk is, maarklager schijnt volgens de kliniek gedurende vijf minuten iets gedaan te hebben, dat echter in werkelijkheid niet heeft plaatsgevonden.
Namens het hoofd van genoemde inrichting is - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
Gepersisteerd wordt bij het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt. De inrichting kan zich vinden in de gegrondverklaring op formele gronden. Erkend wordt dat er procedurele fouten zijn gemaakt.
Langdurige separatie vormt geen alternatief en is ingrijpender dan de toegediende dwangmedicatie. Bij separatie vindt er geen behandeling plaats. Een korte separatie kan noodzakelijk zijn en een therapeutisch effect hebben, maar eenlangdurige separatie is op den duur schadelijk. Tijdens langdurige separatie worden klager langdurig adequate prikkels onthouden en kan een psychose ontstaan. Inmiddels is een plan tot verbetering opgesteld. Bezien zal worden of dedwangmedicatie kan worden omgezet in vrijwillige medicatie. Dit is in het verleden al eerder geschied. In het plan van verbetering wordt voorgesteld om klager een ander middel, Risperdal in plaats van Haldol, te geven omdatRisperdal minder bijwerkingen heeft. Dit is besproken met klager.

secretaris voorzitter

Naar boven