Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0382/TP, 14 mei 2004, beroep
Uitspraakdatum:14-05-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/382/TP

betreft: [klager] datum: 14 mei 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 27 februari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend doormr. M.L. Marcus-Daniëls, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. M.L. Marcus-Daniëls om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 16 februari 2004 verlengd tot en met 15 mei 2004.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 6 februari 2003 ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 21 februari 2003. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) De Boschpoort teBreda.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 19 november 2003 besloten tot plaatsing van klager in de Forensisch Psychiatrische Kliniek De Rooyse Wissel te Venray (hierna De Rooyse Wissel). Deze plaatsing was ten tijde van het instellenvan het beroep nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager kan zich niet verenigen met de beslissing tot verlenging van de passantentermijn. Klagers passantentermijn duurt nu al langer dan twaalf maanden. Klagers situatie is zodanigernstig dat plaatsing op zeer korte termijn noodzakelijk is. Therapie en begeleiding zijn noodzakelijk opdat klager spoedig weer in de maatschappij kan terugkeren. Klager is niet veroordeeld tot gevangenisstraf. Hij beschouwt echterzijn verblijf in het h.v.b. wel degelijk als gevangenisstraf en is van mening dat hij daarvan de kwalijke (geestelijke) gevolgen ondervindt. Verzocht wordt om de beslissing te vernietigen en om aan klager overeenkomstig dejurisprudentie € 600,= per maand toe te kennen vanaf de dertiende maand van de tbs, te verhogen met € 125,= per maand, indien klager na een termijn van vijftien maanden nog niet geplaatst is in een tbs-inrichting.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel gegrond zijn, nu de beslissing niet tijdig aan klager is uitgereikt.
Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager twaalf maanden in een h.v.b. Aan klager is bij brief d.d. 12 februari 2004 een aanbod tot financiële tegemoetkoming gedaan. Van ditaanbod heeft klager gebruik gemaakt, waarna hem een vaststellingsovereenkomst is toegestuurd. Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen, die primair wordtbepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit deinrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in het h.v.b. - klager verblijft daar op een bijzondere zorgafdeling - onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken.Blijkens de overgelegde medische verklaring d.d. 1 april 2004 is klagers psychische conditie niet zodanig dat hij als ongeschikt voor verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

4. De beoordeling
Klager is op 11 februari 2004 gehoord over de verlenging van de passantentermijn, die op 16 februari 2004 is verstreken. Vervolgens is hij bij brief d.d. 12 februari 2004, welke aan hem is uitgereikt op 20 februari 2004 derhalve nahet verstrijken van de passantentermijn, geïnformeerd over de verlenging daarvan.
Derhalve is niet tijdig voldaan aan de in artikel 54, tweede lid, Bvt neergelegde informatieplicht. Mitsdien is het beroep gegrond en dient de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op formele grond teworden vernietigd.

Klager dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

In de onderhavige zaak is gebleken dat klager ten tijde van de bestreden beslissing twaalf maanden als tbs-passant in een h.v.b. verbleef. Een zodanige duur moet, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, in dit gevalals onredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
De beroepscommissie is van oordeel dat zulks meebrengt - het hiervoor overwogene in aanmerking genomen - dat het beroep gegrond is en dat de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn ook op materiële gronddient te worden vernietigd.

Uit de medische verklaring d.d. 1 april 2004 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) te Breda blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in het huis van bewaringals onverantwoord moest worden beschouwd. De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt, volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing. Zij gaat er daarbij vanuit dat klager tenspoedigste daadwerkelijk in De Rooyse Wissel dan wel een andere tbs-inrichting zal worden geplaatst.
Nu de rechtsgevolgen van de tevens op materiële grond te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient klager ook terzake een tegemoetkoming te worden geboden.

De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. twaalf maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichtingdaadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van
€ 125,= per maand.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op zowel formele als materiële gronden en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
a) € 50,= en
b) € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een huis van bewaring twaalf maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstandedat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 14 mei 2004

secretaris voorzitter

Naar boven