Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0281/JA, 10 mei 2004, beroep
Uitspraakdatum:10-05-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/281/JA

betreft: [klager] datum: 10 mei 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennis genomen van een op 12 februari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de locatie De Lindenhorst van de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) De Heuvelrug te Zeist,

gericht tegen een uitspraak d.d. 30 januari 2004 van de alleensprekende beklagrechter bij locatie De Lindenhorst te Zeist, gegeven op een klacht van [...], geboren op [1988], verder te noemen klaagster,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 maart 2004, gehouden in de j.j.i. De Heuvelrug, locatie Eikenstein, te Zeist, zijn gehoord de directeur, mevrouw drs. [...], en klaagsters raadsman, mr. R.P. Zwarts.
Hoewel voor klaagsters vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft zij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de beslissing klaagster gedurende het eerste half jaar van haar verblijf in de inrichting geen verlof te verlenen.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klaagster en de directeur
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur heeft gebruik gemaakt van de in artikel 29, tweede lid, onder a, Bjj geboden mogelijkheid een uitzondering te maken op het in het eerste lid genoemde planmatige verlof. Niet materieel, doch formeel stelt de directeurhet behandelplan vast. Het hoofd behandeling ondertekent namens de directeur het behandelplan. Klaagster heeft niet deelgenomen aan de behandelplanbespreking. Haar coach heeft haar het plan achteraf toegelicht, inclusief hetonderdeel verlof. De gezinsvoogd heeft wel deelgenomen aan de behandelplanbespreking. De inrichting stelt op grond van haar expertise het behandelplan op, waarover in de meeste gevallen overeenstemming met de gezinsvoogd bestaat. Deniet in het behandelplan opgenomen bezwaren van de gezinsvoogd tegen het verlofplan zijn mogelijk terug te vinden in het werkverslag dat de bij de behandelplanbespreking aanwezige rapporteur maakt ten behoeve van de eigenwerkzaamheden. De grondslag van het terugdraaien van het eenmalig op 12 mei 2003 genoten, door de gezinsvoogd begeleid verlof in Eikenstein is onder meer de parentificatie. Daarmee wordt bedoeld de niet afgegrensde identiteit tenopzichte van die van de moeder, de symbiose met haar, waardoor het risico bestaat dat klaagster niet zal terugkeren of zal worden teruggestuurd naar de inrichting en zich aan de behandeling zal onttrekken. Dit risico en het nietkunnen nemen van eigen beslissingen vormen de grondslag van de verlofweigering. Voor wat betreft onttrekkingen maakt begeleid of onbegeleid verlof geen verschil. De opvanginrichting is pragmatisch geweest in het toekennen vanverlof, nu zij niet wist wanneer klaagster in een behandelinrichting zou worden geplaatst. Het verblijf in een opvanginrichting gedurende vier maanden is te lang. Daar starten het stabiliseringsproces en de diagnosticering. Bijcrisisinterventie in een opvanginrichting is voor onder toezicht gestelden (ots-ers) sprake van een totaal ander referentiekader dan in een behandelinrichting. Overplaatsing naar een behandelinrichting betekent veelal een breuk.Idealiter zou de behandelinrichting direct op basis van de door de opvanginrichting gepleegde diagnostiek moeten kunnen starten met behandeling en de diagnostiek niet meer behoeven aan te vullen. Voor behandeling dienen doelen teworden gesteld. Er moet een geïndividualiseerde risico-inventarisatie worden gemaakt. Zo is ook in samenhang met klaagsters ontwikkeling het verlofbeleid voor haar opgesteld. Gelet op de gebruikelijke fixatie op verlof is haar totaan de tweede behandelplanbespreking in januari 2004 geen verlof toegekend, tenzij zij zich ten tijde van de behandelplanbespreking in oktober 2003 blijkt zodanig te hebben ontwikkeld dat verlof overwogen kan worden. Na de evaluatiein oktober 2003 is klaagster op 3 november 2003 voor het eerst begeleid verlof toegestaan.

Namens klaagster is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De standaardregeling ex artikel 29 Bjj met de beperkte uitzonderingsmogelijkheden blijkt in casu een holle frase te zijn. Ook tegen de inhoudelijke kant van de zaak is beklag mogelijk. Klaagsters zeer ervaren gezinsvoogd is bereidgeweest zich met deze verlofkwestie bezig te houden. Het heeft allemaal wel erg lang geduurd.
Met de plaatsing in De Lindenhorst is voor klaagster het gehele traject, ook voor wat betreft verlof, opnieuw begonnen. Juist verlof geeft een beetje lucht aan iemand die als civielrechtelijk geplaatste het wegens verblijf samen metstrafrechtelijk geplaatsten in een gesloten setting zeer zwaar heeft. Klaagsters blijdschap eindelijk behandeld te worden sloeg spoedig om, omdat zij in De Lindenhorst niet alleen geen verlof meer kreeg, maar ook verstoken was vanradio en tv. Onbegrijpelijk voor twee tot dezelfde organisatie behorende inrichtingen. Evenals de gezinsvoogd vindt de raadsman het onaanvaardbaar dat de noodzakelijk gesloten geachte plaatsing redengevend is voor deverlofweigering. Het niet (standaard) ten minste eenmaal per zes weken verlenen van verlof is in strijd met de wet. Indicatoren als een loverboyscircuit spelen in het geval van klaagster geen rol. Zij doet goed haar best. Degezinsvoogd, met wie klaagster reeds lang een goede band heeft, is bereid haar bij een in duur en omvang zeer beperkt verlof te begeleiden, zodat klaagster zich niet zal (kunnen) onttrekken aan haar vrijheidsbeneming. Klaagster trokzich vòòr de plaatsing van niemand iets aan, haar moeder niet uitgezonderd. Er is dan ook geen enkele aanleiding verlof te weigeren. Daarenboven is de weigering ondeugdelijk en voor klaagster onbegrijpelijk gemotiveerd. Tot slotmerkt de raadsman op dat de inrichting hem ondanks zijn verzoeken daartoe niet heeft doen beschikken over het behandelplan met het oog op een mogelijke klachtprocedure.

3. De beoordeling
Ingevolge artikel 21 Bjj draagt de directeur zorg voor vaststelling van een behandelplan binnen zes weken na binnenkomst van de jeugdige in de inrichting. In hoofdstuk 5 van het Reglement justitiële jeugdinrichting (Rjj) zijn regelsgesteld ten aanzien van het behandelplan. Overeenkomstig artikel 27, derde lid, Rjj maakt het verlofplan onderdeel uit van het krachtens artikel 25, eerste lid, Rjj onder de verantwoordelijkheid van de directeur opgesteldebehandelplan. Bij het opstellen of wijzigen van het behandelplan betrekt de inrichting de gezinsvoogdij-instelling onder wier toezicht de jeugdige staat. In de Nota van toelichting op hoofdstuk 5 wordt opgemerkt dat het noodzakelijkis dat alle bij de jeugdige binnen en buiten de inrichting betrokkenen goed op de hoogte zijn, cq zich kunnen vinden in en meewerken aan de onderdelen van het behandelplan.
Voorzover in beroep van belang bepaalt artikel 29, eerste lid, Bjj, dat de directeur een jeugdige die in een inrichting verblijft op grond van de tenuitvoerlegging van een maatregel, als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder b,in de gelegenheid stelt de inrichting ten minste eenmaal per zes weken voor een periode van ten minste twaalf uren te verlaten.
Blijkens onderdeel 13 van de Memorie van toelichting hebben ots-ers recht op periodiek verlof. Krachtens het tweede lid, onder a van artikel 29 Bjj kan de directeur hiervan afwijken, indien naar zijn redelijk oordeel de mogelijkheidvoor de jeugdige ontbreekt om het verlof op verantwoorde wijze door te brengen.

Klaagster heeft in het kader van een ondertoezichtstelling en met een machtiging tot gesloten uithuisplaatsing bijna vier maanden in een opvanginrichting verbleven en is vervolgens op 14 mei 2003 overgeplaatst naarbehandelinrichting De Lindenhorst, alwaar zij na de behandelplanbespreking d.d. 10 juli 2003 is geplaatst in een licht verstandelijk gehandicapten(lvg)-groep. In het behandelplan is vastgelegd dat zij tot aan de tweede bespreking injanuari 2004 in principe niet met verlof zal gaan. Om geen valse hoop te wekken zal klaagster duidelijk worden gemaakt dat verlof pas in januari 2004 besproken zal worden.

De beroepscommissie stelt vast dat nu het behandelplan een weigering van verlof als bedoeld in artikel 29, eerste lid, Bjj, een krachtens artikel 4, vierde lid onder e (oud), Bjj aan de directeur voorbehouden beslissing, bevat, dedirecteur het behandelplan dient vast te stellen en te ondertekenen, hetgeen de directeur in casu niet heeft gedaan. Vast staat dat klaagster het verlofplan is toegelicht en dat haar bezwaren daartegen, anders dan die van degezinsvoogd, in de behandelplan zijn opgenomen. Het behandelplan ontbeert tevens enige motivering waarom de visie van de gezinsvoogd niet door de inrichting wordt gedeeld en daarvan wordt afgeweken.
Het komt de beroepscommissie niet onredelijk voor dat in beginsel na overplaatsing vanuit een opvanginrichting en in geval van noodzaak tot aanvulling van de diagnostiek, in de zes weken waarbinnen het behandelplan dient te wordenopgesteld, een jeugdige geen verlof wordt verleend. Nu echter aan klaagster reeds in de opvanginrichting begeleid verlof is toegestaan, zou haar met het oog op de continuïteit van dit eerder verleende verlof ten minste navaststelling van het behandelplan de gelegenheid moeten worden geboden met verlof te gaan, tenzij daartoe contra-indicaties bestaan. Daarvan is naar het oordeel van de beroepscommissie in het behandelplan en ter zitting niet,althans onvoldoende gebleken. Daarbij overweegt de beroepscommissie dat, gelet op het gestelde risico op onttrekking aan de vrijheidsbenemende maatregel, juist door de gezinsvoogd begeleid verlof op voorhand niet had dienen teworden uitgesloten. De beroepscommissie komt tot de slotsom dat de in het behandelplan opgenomen beslissing klaagster in beginsel van juli 2003 tot januari 2004 niet in de gelegenheid te stellen met verlof te gaan bij afweging vanalle in aanmerking komende belangen onredelijk en onbillijk moet worden geacht. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met verbetering van de gronden.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.A.C. Bartels, voorzitter, prof.dr. R.A.R. Bullens en prof.dr. J. Junger-Tas, leden, bijgestaan door mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 10 mei2004

secretaris voorzitter

Naar boven