nummer: 04/844/GV
betreft: [klager] datum: 10 mei 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 3 mei 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 3 mei 2004 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht.
Hij wil graag strafonderbreking teneinde aanwezig te zijn bij de bevalling van zijn vrouw. Zij is uitgerekend op 12 mei 2004. Klager wil graag strafonderbreking voor een periode van drie weken, omdat zijn vrouw van Roemeense afkomstis en momenteel in Roemenië verblijft en aldaar zal bevallen.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Normaal gesproken wordt bij de geboorte van een kind strafonderbreking verleend. Echter het is in zeer bijzondere gevallen toegestaan Nederland te verlaten bij het verlenen van een strafonderbreking. Te denken valt aan gevallenwaarin de levenspartner, de ouder of het kind van een gedetineerde overleden is. De geboorte van een kind valt hier niet onder.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek, wegens valse aangifte en oplichting. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van 29 dagen te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks8 april 2005.
Krachtens artikel 36 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), hierna: de Regeling, kan, voorzover hier van belang, strafonderbreking worden verleend voor het bijwonen van debevalling van de levenspartner.
Artikel 5, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat de Minister in bijzondere omstandigheden kan toestaan dat de gedetineerde, aan wie strafonderbreking is verleend, in het buitenland verblijft.
Voor de beroepscommissie is, gelet op de namens klager overgelegde bescheiden en de verstrekte informatie, welke door de Minister niet wordt weersproken, voldoende aannemelijk geworden dat klagers in Roemenië woonachtige echtgenotein verwachting is en op of omstreeks 12 mei 2004 zal bevallen. Zij ziet voorts in welk belang bij het toestaan van strafonderbreking is gediend. De toelichting op artikel 5 van de Regeling noemt weliswaar een niet-limitatieve lijstvan gevallen waarin kan worden toegestaan dat een gedetineerde de hem verleende strafonderbreking in het buitenland doorbrengt, doch uit de genoemde voorbeelden kan worden afgeleid dat het om exceptionele omstandigheden dient tegaan. Het gaat hierbij om het overlijden van de levenspartner, ouder of kind. Het bijwonen van de bevalling van de levenspartner wordt niet als een dermate bijzondere omstandigheid aangemerkt, dat klager hiervoor tijdelijk in hetbuitenland zou mogen verblijven. Gelet hierop komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de afwijzende beslissing van de Minister niet in strijd is met de wet en evenmin als onredelijk en onbillijk dient te worden aangemerkt. Hetberoep zal mitsdien ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 10 mei 2004
secretaris voorzitter